lesson 3 + 4

UNIT 3 - LESSON 3 + 4
1 / 13
next
Slide 1: Slide
EngelsVoortgezet speciaal onderwijs

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

UNIT 3 - LESSON 3 + 4

Slide 1 - Slide

Plan
  • Instructie
  • Zelf aan de slag
  • Evaluatie

Slide 2 - Slide

What will I do?
  • Ik maak mijn toets af in stilte en zelfstandig. 
  • Als ik mijn toets al af heb, maak de uitgedeelde opdracht in stilte en zelfstandig.
  • Het is een toetsmoment, dus ik ben stil en let op mijn eigen werk.
  • Als ik een vraag heb steek ik mijn hand op en wacht ik tot de docent komt. Ik stel zachtjes mijn vraag.
  • Dezelfde afspraken gelden nu als bij de vorige toetsmomenten!!!

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Korte vraagjes: tag questions
Tag: een kort vraagje aan het einde van een zin.

In het Nederlands zeg je vaak iets als: nietwaar? / hè? / toch? / vind je niet?
In het Engels gebruik je bijvoorbeeld:

..., is it? / ..., isn't it? / ..., are you? / ..., aren't you?

Zo ziet het eruit:
She's not angry, is she?
You're not busy, are you?
You're at school together, aren't you?

Slide 5 - Slide

Staat er voor de komma geen not of geen n't?
Dan moet je dat in de korte vraag achter de komma zetten:

+                                                               -
It's Sharon,                                    isn't it?
You're at school together,      aren't you?
They're expensive,                     aren't they?





Staat er not of n't voor de komma?
Dan zet je dat niet meer in de korte vraag achter de komma.

-                                                                      +
It isn't Sharon,                                      is it?
You aren't at school together,       are you?
They're not expensive,                     are they?

Slide 6 - Slide

USE THE RIGHT TAG:
You're sick, .... ?
A
aren't you
B
isn't you
C
is you
D
are you

Slide 7 - Quiz

USE THE RIGHT TAG:
We're not in trouble, .... ?
A
are we
B
aren't we
C
is we
D
isn't we

Slide 8 - Quiz

USE THE RIGHT TAG:
She's home, .... ?
A
isn't she
B
is she
C
aren't she
D
are she

Slide 9 - Quiz

USE THE RIGHT TAG:
He's sick, .... ?

Slide 10 - Open question

USE THE RIGHT TAG:
She's not coming, .... ?

Slide 11 - Open question

USE THE RIGHT TAG:
They're getting sick, .... ?

Slide 12 - Open question

HOMEWORK
Maak opdracht 5 t/m 10 uit unit 3 af van je werkboek voor volgende week dinsdag (13 november).

Snap je een opdracht niet? 
  • Gebruik eerst je hoofdboek, pagina's 106 t/m 108 voor woorden + zinnen
  • en 109 t/m 110 voor grammatica. 
  • Lees de uitleg. 
  • Snap je het nog steeds niet? 
  • Zet een rondje om de opdracht die je niet begrijpt.

Dit staat op SOM!

Slide 13 - Slide