Kapitel 3, Teil 1.2

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

het fruit

1. der Obst
2. das Obst
3. der Gemüse
4. das Gemüse

de kaas

1. der Käse
2. die Käse
3. das Käse

de appels

1. der Apfel
2. die Apfel
3. die Äpfel
4. der Äpfel

het ontbijt

1. das Fruhstück
2. das Frühstuck
3. das Fruhstuck
4. das Frühstück

de (glazen) pot

1. die Gläser
2. das Glas
3. der Topf
4. die Dose

Wat is de vertaling van: lusten/houden van?

Wat is de vertaling van: een beetje?

Wat is de vertaling van: het broodje?

Wat is de vertaling van: praten?

Wat is de vertaling van: Ik heb gepraat?

Vertaal:
Heb jij gegeten?

Vertaal:
Ik heb zin in chocolade.

vertaal:
Ik maak een soep.

Wat is de vertaling van:
hij praat

Wat is de vertaling van:
Heb jij taart gegeten?

Wat is de vertaling van:
Ik heb geen honger.