Wijst een mens, een dier of een ding aan:
deze jongen, dat hert, die prullenbak.
Dit zijn aanwijzende voornaamwoorden:
deze, die, dat, dit, zulk(e), zo’n, dergelijk(e), zelf, hetzelfde, dezelfde.
Kan voor een zelfstandig naamwoord staan, maar het kan ook alleen staan.