A5 Oefenen 5 t/m 8

1 / 25
next
Slide 1: Link
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quiz, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Slide 1 - Link

Joris licht de antwoorden van beterspellen.nl toe.

Slide 2 - Slide

Tijd voor herhaling!
Hoe zat het ook alweer met de spelling van de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd bij regelmatige werkwoorden? 

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Tijd voor herhaling!
Hoe zat het ook alweer met de spelling van de persoonsvorm in de verleden tijd bij zwakke werkwoorden? 

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Tijd voor herhaling!
Hoe zat het ook alweer met de spelling van het voltooid deelwoord? 

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Tijd voor herhaling!
Hoe zat het ook alweer met de spelling van het onvoltooid deelwoord? 

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Noem een werkwoord dat ij in zich heeft

Slide 11 - Mind map

Opdracht 5 (blz. 277)
In de sterke werkwoorden zit toch ook een logica. Schrijf vijf verschillende Nederlandse werkwoorden op die ij in zich hebben en beschrijf wat er gebeurt als je deze werkwoorden in de verleden tijd zet en er een voltooid deelwoord van maakt. 
timer
1:00

Slide 12 - Slide

Opdracht 5 
De ij verandert in de verleden tijd en bij het voltooid deelwoord in een e, bijvoorbeeld: 
rijden– reden - gereden, lijden – leden - geleden, knijpen – knepen, bijten – beten – gebeten, prijzen – prezen – geprezen.

Slide 13 - Slide

Opdracht 6a (blz. 277)
Schrijf van de werkwoorden hebben, kunnen, mogen, willen, zijn en zullen de ik-vorm op in de tegenwoordige tijd. Komt de spelling overeen met de regel voor de persoonsvorm in de uitlegtekst? Leg uit.
timer
1:00

Slide 14 - Slide

Opdracht 6a
Ik heb, ik kan, ik mag, ik wil, ik ben, ik zal

Bij kunnen, mogen, zijn en zullen gaat de regel ‘hele werkwoord – en’ niet op: de klank van het hele werkwoord verandert namelijk ook en bij zijn ook de beginletter.

Slide 15 - Slide

Opdracht 6b (blz. 277)
Schrijf nu van alle werkwoorden de hij-vorm op in de tegenwoordige tijd. Komen deze overeen met de uitlegtekst? Leg je antwoord uit. 
timer
1:00

Slide 16 - Slide

Opdracht 6b
hij heeft, hij kan, hij mag, hij wil, hij is, hij zal
De regel ‘hele werkwoord – en + t’ gaat bij de werkwoorden niet op. 
Alleen ‘hij heeft’ krijg
een t, de overige werkwoorden niet. Bij hebben is er daarnaast sprake van klankverandering, evenals bij kunnen, mogen, zijn, zullen.

Slide 17 - Slide

Opdracht 6c (blz. 277)
Voor de jij-vorm van kunnen, willen en zullen zijn er in de tegenwoordige tijd twee mogelijkheden die beide goed zijn. Dat geldt ook voor alle persoonsvormen van willen in de verleden tijd. Noteer al die vormen. 
timer
1:00

Slide 18 - Slide

Opdracht 6c
jij kunt/ jij kan, 
jij wilt / jij wil, 
jij zult / jij zal
ik /jij/hij wilde / wou, wij/jullie/zij wilden / wouden.

Slide 19 - Slide

Opdracht 7 (blz. 277)
Waarom krijg je juist achter de medeklinkers van 't sexy fokschaapje een t en niet achter andere medeklinkers? (Tip: Spreek alle medeklinkers van het alfabet uit, terwijl je twee vingers tegen je keel legt (op de plek van je stembanden), inclusief de d en de t. 
timer
1:00

Slide 20 - Slide

Opdracht 7 
Als je de letters uit ’t sexy fokschaap uitspreekt, trillen je stembanden niet. Het zijn stemloze
letters. De t is ook zo’n stemloze letter. In de uitspraak is het veel makkelijker om twee stemloze medeklinkers achter elkaar uit te spreken dan eerst een stemloze en dan een
stemhebbende. Daarom krijgen de letters uit ’t sexy fokschaap een stemloze t (in plaats van een stemhebbende d).

Slide 21 - Slide

Opdracht 8a (blz. 277)
Vul de juiste vorm in van het werkwoord tussen haakjes. Goedemiddag, (hebben) u misschien even tijd voor mij? Als u niet te druk (zijn), (willen) u dan een paar vragen van deze enquête beantwoorden?
timer
1:00

Slide 22 - Slide

Opdracht 8a
a. hebt / heeft, bent, wilt

Slide 23 - Slide

Opdracht 8b (blz. 277)
Kijk naar je antwoorden bij a. Is u een vorm van de tweede persoon enkelvoud (jij) of van de derde persoon enkelvoud (hij / zij / het)?
timer
1:00

Slide 24 - Slide

Opdracht 8b
Bij bent is er sprake van de tweede persoon, bij wilt is er sprake van de derde persoon. Bij hebt / heeft is zowel de tweede als de derde persoon correct.

Slide 25 - Slide