Zinnen maken - Bijzin

Wat is jouw favoriete kleur?
1 / 20
next
Slide 1: Open question
NT2MBOStudiejaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 70 min

Items in this lesson

Wat is jouw favoriete kleur?

Slide 1 - Open question

Vorige week
Als je een hoofdzin maakt, doe je dat zo:
Onderwerp - Werkwoord - Tijd - Plaats - 2e Werkwoord
Er zijn nog meer rest onderdelen dan tijd en plaats.

We gaan morgen in Hardenberg winkelen.
Mijn neefje gaat volgende week in Ommen zwemmen.
Ik lees de opdrachten in mijn boek.

Slide 2 - Slide

Hoofdzin met inversie
Soms begin je de zin met iets anders.
 Tijd/rest - Werkwoord - Onderwerp - Rest - 2e Werkwoord
Onderwerp en werkwoord draaien dan om, dat heet inversie.

Morgen gaan we  in Hardenberg winkelen.
Volgende week gaat mijn neefje in Ommen zwemmen.
De opdrachten lees ik in mijn boek.

Slide 3 - Slide

Bijzin
Een bijzin is altijd samen met een hoofdzin. De bijzin begint na:
 omdat, als, terwijl, zeggen dat, denken dat, vragen of

 In de bijzin komt het werkwoord altijd aan het eind.
Voegwoord - wie/wat - rest - werkwoord - 2e werkwoord
Ik doe boodschappen, als de melk op is.
Ik ga naar school, omdat ik goed Nederlands wil leren.

Slide 4 - Slide

Bijzin

Ik doe de afwas, terwijl mijn man het gras maait.
Mijn zus vraagt of we morgen op bezoek komen.
Mijn vriend zegt dat het morgen mooi weer wordt.
Hij denkt dat het in Nederland altijd heel warm is.

Slide 5 - Slide

Welke zin is een hoofdzin?
wie/wat - werkwoord - rest
A
De auto staat in de garage.
B
In de garage staat een auto.
C
..., omdat de auto in de garage staat.

Slide 6 - Quiz

In welke zin zie je een hoofdzin?
A
In het weekend bezoek ik mijn familie.
B
De bakker bakt het brood.
C
..., als het mooi weer is.
D
Ze vraagt of ik brood wil kopen.

Slide 7 - Quiz

In welke zin is inversie?
Iets anders - werkwoord - wie/wat
A
De bomen staan in het bos.
B
..., terwijl de bomen in het bos staan.
C
In het bos staan bomen.

Slide 8 - Quiz

In welke zin zie je inversie?
A
De bladeren vallen van de boom.
B
De fiets staat in de schuur.
C
..., terwijl ik muziek luister.
D
Met een lepel kan ik soep eten.

Slide 9 - Quiz

In welke zin zie je een bijzin?
Voegwoord - wie/wat - rest - werkwoord
A
Mijn moeder vindt bloemen mooi.
B
Elke dag koopt mijn moeder bloemen.
C
..., omdat mijn moeder van bloemen houdt.

Slide 10 - Quiz

In welke zin zie je een bijzin?
A
Ik kijk elke dag het nieuws.
B
..., als de televisie aan is.
C
In het nieuws zie ik veel mensen met problemen.

Slide 11 - Quiz

Welke zin is goed?
A
De hond op zijn bot wacht.
B
De herfst is een seizoen.
C
Op woensdag het meisje gaat naar school.
D
..., als het is koud.

Slide 12 - Quiz

Welke zin is goed?
A
..., terwijl hij leest de krant.
B
In het centrum een grote kerstboom staat.
C
In de winter ga ik schaatsen.
D
De man de hele dag zit in het park.

Slide 13 - Quiz

Welke zin is goed?
A
..., omdat de trein te laat is.
B
..., terwijl ik doe boodschappen.
C
..., als ik ben ziek.
D
..., voordat ga ik naar huis.

Slide 14 - Quiz

Maak de zin af:
Ik ga naar het ziekenhuis, als...

Slide 15 - Open question

De man leest de krant, terwijl...

Slide 16 - Open question

Maak een zin met 'omdat'.

Slide 17 - Open question

Zinnen maken

Hoofdzin: Wie/wat - werkwoord - rest.
2 hoofdzinnen met: en, maar, want, of.
Hoofdzin inversie: Iets anders - werkwoord wie/wat - rest.

Bijzin: ..., voegwoord - wie/wat - rest - werkwoord.
Voegwoord: omdat, als, terwijl, denken dat, zeggen dat, vragen of

(het tweede werkwoord komt altijd achteraan)

Slide 18 - Slide

Volgende les
Vorige week en deze week heb ik veel uitgelegd.

Volgende week gaan jullie zelf zinnen maken: hoofdzinnen, inversie, 2 hoofdzinnen (en, maar, want, of) en bijzinnen (omdat, als, terwijl, denken dat, zeggen dat, vragen of).

Slide 19 - Slide

De tweede les vandaag begint om half 3

We doen dan grammatica met heel 1c.


Slide 20 - Slide