V2 - Unit 3: Grammar

1 / 45
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 35 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

V2 - Unit 3: Grammar Part 1
  1. Present Simple vs Present Continuous
  2. Some, any + compounds
  3. Present Perfect
  4. Irregular Verbs
  5. Reflexive Pronouns

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Present Simple vs Present Continuous
Present Simple
Present Continuous
Over gewoonten, stabiele situaties, feiten en geplande gebeurtenissen in de nabije toekomst
Over een tijdelijke actie die op dit moment of periode plaatsvindt, een geplande tijdelijke actie in de toekomst en als iets vaak gebeurt waar je je aan ergert (vaak met signaalwoorden always of never)
Justin eats dinner at 6 p.m. every day. [beschrijft een gewoonte]
Justin is eating dinner right now. [beschrijft een tijdelijke actie in het heden]

Slide 4 - Slide

Let op
Hoewel de meeste werkwoorden in de present simple niet worden gebruikt om het over tijdelijke situaties in het heden te hebben, kan een statief werkwoord (e.g., “be”, “have”, “want”, “understand” of “know”) wel op die manier worden gebruikt in de present simple om een tijdelijke staat van zijn te beschrijven.
Deze werkwoorden worden meestal niet gebruik in de present continuous:

I am wanting ice cream. > FOUT
I want ice cream. > CORRECT

Slide 5 - Slide

Present simple

always
never
often
usually
on Saturdays
every week
Present Continuous

now
at the moment
currently
right now
Listen!
this week

Slide 6 - Slide

Present Simple

I drink
You drink
He/she/it drinks
We drink
You drink
They drink
Do I drink?
Do you drink?
Does he/she/it drink?
Do we drink?
Do you drink?
Do they drink?
I do not drink
You do not drink
He/she/it does not drink
We do not drink
You do not drink
They do not drink
Present Continuous: To be + WW-ing
Present Simple: Stam (+s)
I am drinking
You are drinking
He/she/it is drinking
We are drinking
You are drinking
They are drinking
Am I drinking?
Are you drinking?
Is he/she/it drinking?
Are we drinking?
Are you drinking?
Are they drinking?
I am not drinking
You are not drinking
He/she/it is not drinking
We are not drinking
You are not drinking
They are not drinking

Slide 7 - Slide

We often ______________ to the cinema
A
go
B
going
C
goes
D
are going

Slide 8 - Quiz

Oh great... It _______________ again. And I don't have an umbrella.
A
rains
B
rain
C
is raining
D
raining

Slide 9 - Quiz

__________________ rice every day?
A
Is he eating
B
Eats he
C
He eating
D
Does he eat

Slide 10 - Quiz

Julie _________ in the garden.
A
read
B
is reading
C
doesn't reads
D
are reading

Slide 11 - Quiz

How often ____________ to restaurants?
A
are you going
B
you go
C
do you go
D
do you going

Slide 12 - Quiz

It _________________ her so long to get ready! I have to wait for her every single time!
A
taking always
B
always takes
C
is always taking
D
always take

Slide 13 - Quiz

Ik begrijp het verschil tussen Present Simple en Present Continuous
😒🙁😐🙂😃

Slide 14 - Poll

Some & Any
Bevestigende zinnen
Vragen
Ontkennende zinnen
Some
+
+
Any
+
+
Some & Any
(=wat, een paar en enkele)
SOME gebruik je in:
1. Bevestigende zinnen:
Mum has brought us some apples.
2. Vragen waarbij je een deel van een bekend geheel aanvraagt.
May I have some water?
3. Vragen waarbij je iets aanbiedt:
Would you like some biscuits?
ANY gebruik je in:
1. Ontkennende zinnen:
We didn't bring any lunch.
2. Alle andere vragen:
Have you got any orange juice?

Slide 15 - Slide

Some & Any
Bevestigende zinnen
Vragen
Ontkennende zinnen
Some
+
+
Any
+
+
Some & Any
(=wat, een paar en enkele)
De keuze tussen someone/anyone, something/anything, somewhere/anywhere, somebody/anybody is hetzelfde als tussen some/any

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

We haven't got __________
tomatoes for the salad.
A
some
B
any

Slide 18 - Quiz

I'd like ________
onions and carrots, please.
A
some
B
any

Slide 19 - Quiz

There isn't ________
tea in the cupboard.
A
some
B
any

Slide 20 - Quiz

Can I have _______
jam on my bread, please?
A
some
B
any

Slide 21 - Quiz

I've got ___________
in my eye.
A
something
B
anything

Slide 22 - Quiz

We haven't heard __________
about Peter. Is he ill?
A
something
B
anything

Slide 23 - Quiz

There is ________
at the door.
A
someone
B
anyone

Slide 24 - Quiz

Is there ________
at the door?
A
someone
B
anyone

Slide 25 - Quiz

Ik begrijp "Some" & "Any".
😒🙁😐🙂😃

Slide 26 - Poll

Present Perfect
Hoe maak je de present perfect?
Onderwerp + have/has + voltooid deelwoord

I have never eaten froglegs.

Patrick has lived under the rock for 8years.


Slide 27 - Slide

SpongeBob....
A
has always lived in the sea.
B
have always lived in the sea.
C
has always lives in the sea.
D
have always lives in the sea.

Slide 28 - Quiz

Wanneer gebruik je de Present Perfect?
Om iets te zeggen over een actie of gebeurtenis die permanent of van lange duur is.

He has lived in London since 2002.
Have you really stayed in the city for so long?
Yes, I have rented my apartment for 3 years.

Slide 29 - Slide

Wanneer gebruik je de Present Perfect?
Om te praten over een gebeurtenis tot nu toe. Wel in het verleden, maar wanneer precies is niet van belang.

I have never swam with sea turtles.
Have you ever swam with sea turtles?
Yes, I have. / No, I haven't.


Slide 30 - Slide

George
has
played
football
since 2010.

Slide 31 - Drag question

Dus, hoe maak je de present perfect?


Onderwerp + have/has + voltooid deelwoord

He has worked.

Slide 32 - Slide

Maar wat is het voltooid deelword?
(past participle)

Het voltooid deelwoord is de vorm van een werkwoord die je in een zin meestal vindt in een voltooid tegenwoordige tijd, een voltooid verleden tijd of in lijdende vorm: ik heb gelopen, ik ben gevallen, ik word geraakt.

Slide 33 - Slide

In het Engels wordt het voltooid deelwoord voor regelmatige werkwoorden gevormd zoals weergegeven:
werkwoord + ed

Bijvoorbeeld
work + ed = worked
cook + ed = cooked
scream + ed = screamed

Slide 34 - Slide

Let's practice! 

Slide 35 - Slide

Reflexive Pronouns
wederkerende voornaamwoorden
Wederkerende voornaamwoorden (ook wel reflexieve voornaamwoorden genoemd) zijn voornaamwoorden die in de zin gecombineerd worden met een wederkerend werkwoord (of reflexief werkwoord). Dat wederkerend voornaamwoord verwijst naar een persoon die eerder in de context genoemd is – het antecedent. Dat kan het onderwerp van de zin zijn, maar ook een ander woord.
Denk aan me, je, zich en ons
En in combinatie met werkwoorden: ik verveel me, jij vergist je, zij vermaken zich, we kleden ons om.

In het Engels komen ook wederkerende voornaamwoorden voor. Die zijn de 
Reflexive Pronouns.

Slide 36 - Slide

Reflexive Pronouns
wederkerende voornaamwoorden
me(zelf), mij(zelf)
myself
je(zelf)
yourself
zich(zelf)
himself
zich(zelf)
herself
zich(zelf)
itself
ons(zelf)
ourselves
zich(zelf), jullie
yourselves
zich(zelf)
themselves
In welke situaties gebruik je een reflexive pronoun?
  • Om aan te geven dat het onderwerp zelf iets doet
Laura prepared herself for the trip.
  • Om aan te geven dat het onderwerp iets voor of tegen zichzelf doet.
I fell and hurt myself.
  • Om te benadrukken dat het om het onderwerp zelf gaat.
The Prime Minister himself visited the flooded areas.

Slide 37 - Slide

Reflexive Pronouns
wederkerende voornaamwoorden
Let op:
Er bestaat een groot aantal wederkerende werkwoorden in het Nederlands die in het Engels niet wederkerend zijn.
- To be mistaken – zich vergissen
- To complain about – zich beklagen over
- To feel – zich voelen
- To get dressed – zich aankleden
- To hurry – zich haasten
- To move – zich bewegen
- To prepare for – zich voorbereiden op
- To remember – zich herinneren
- To turn around – zich omdraaien

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Slide

Alan made this dish __________ .

Slide 40 - Open question

Sara, did you write this poem ___________?

Slide 41 - Open question

He cut ________
with the knife by accident.

Slide 42 - Open question

Did the children behave __________?

Slide 43 - Open question

You guys need to do your homework __________.

Slide 44 - Open question

Ik begrijp Reflexive Pronouns
😒🙁😐🙂😃

Slide 45 - Poll