H2 2.8 Woordsoorten (les 7 ma)

Welkom!
Leg alvast klaar:
  • je iPad (dicht)
  • je leerwerkboek
  • je etui
  • je leesboek
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 18 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Welkom!
Leg alvast klaar:
  • je iPad (dicht)
  • je leerwerkboek
  • je etui
  • je leesboek

Slide 1 - Slide

Planning
  • Stil lezen
  • Woordsoorten deel 2, ken je ze nog?
  • Werkmoment
  • Afsluiten van de les


Slide 2 - Slide

eerst gaan we stillezen
timer
7:00

Slide 3 - Slide

Woordsoorten 2.8 (p. 233)
Doelen:
- Ik kan de volgende woordsoorten benoemen
- lidwoord, bijv naamwoord, zelfst. nw, voorzetsel, voegwoord, koppel ww, zelfst ww, hulp ww, wederkerend ww, wederkerend vnw, wederkerig vnw, pers vnw, bez vnw, aanw vnw, vragend vnw, hoofdtelwoord en rangtelwoord (bepaald en onbepaald)

Slide 4 - Slide

Grammatica: Woordsoorten
Elk woord in een zin kan je benoemen

Slide 5 - Slide

wederkerende werkwoorden (p. 138)
Wederkerend = letterlijk 'terugkerend', komt terug.
daar hoort een wederkerend voornaamwoord bij

Hele werkwoord (wkww) waar zich  (wvn) bij hoort.

Bijvoorbeeld: zich vergissen, zich gedragen, zich verslapen.

Slide 6 - Slide

wederkerig voornaamwoord (p. 139)
Er is maar 1 wederkerig voornaamwoord elkaar(s)
Het onderwerp is dan altijd meervoud.

Leer dat gewoon uit je hoofd

Ze vielen in elkaars armen

Slide 7 - Slide


Hoofdtelwoorden (htw)
 => hoeveelheid.

Ik heb er....
  • drie
  • zevenhonderd
  • veel
  • (een) paar

Rangtelwoorden (rtw)
=> rangorde

Ik sta als .... in de rij.
  • eerste
  • zesde
  • laatste
  • zoveelste
Telwoorden (tw / p. 141)

Slide 8 - Slide


Hoofdtelwoorden (htw)
 => hoeveelheid.

Ik heb er....
  • drie
  • zevenhonderd
  • veel
  • (een) paar

Rangtelwoorden (rtw)
=> rangorde

Ik sta als .... in de rij.
  • eerste
  • zesde
  • laatste
  • zoveelste
Telwoorden (tw / p. 141)

Slide 9 - Slide


Hoofdtelwoorden (htw)
 => hoeveelheid.
Bepaald: precies
  • drie
  • zevenhonderd
Onbepaald: niet precies
  • veel
  • (een) paar

Rangtelwoorden (rtw)
=> rangorde
Bepaald: precies
  • eerste
  • zesde
Onbepaald: niet precies
  • laatste
  • zoveelste
Telwoorden (tw / p. 141)

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord
Ook als meewerkend:
Ik geef aan jou/hem/haar/jullie.

Of als lijdend voorwerp
(wie of wat + onderwerp +gezegde)
Ik zie hen zwaaien.

Slide 12 - Slide

De kwestie: hun/hen
Meewerkend voorwerp:
Ik geef aan hen een brief (met vz)
Ik geef hun een brief ('zunder' vz)

Lijdend voorwerp:
Ik zie hen op het station.

Slide 13 - Slide

Aanwijzend voornaamwoord
DIE en DEZE
wijst naar 'de' woorden

DIT en DAT 
wijst naar 'het'woorden

Slide 14 - Slide

Vragend voornaamwoord (vr. vnw.)
Er zijn vier vragende voornaamwoorden:
wie, wat, welk(e), wat voor (een).
Deze vier moet je dus gewoon uit je hoofd leren :)

Vragende voornaamwoorden staan meestal aan het begin van een vraag. 

Slide 15 - Slide

Vragend voornaamwoord (vr. vnw.)
Let op:
1. Wie en wat zijn geen vragend voornaamwoord als ze terugwijzen naar een eerder genoemd woord.
voorbeeld: Die leuke jongen over wie je me zojuist vertelde....
Hier is wie geen vragend voornaamwoord.
2. Andere woorden waarmee je ook een vraag kan beginnen, zoals waar, waarheen, waarom, hoe, etc. zijn geen vragende voornaamwoorden. 

Slide 16 - Slide

Werkmoment: maken
  • 2.8 opdrachten: 8, 9, 11, 12 en Test Jezelf.
  • Klaar? Laat zien en doe daarna wat voor jezelf.



timer
10:00

Slide 17 - Slide

Afsluiting
  • Huiswerk staat in Magister.
  • We ronden morgen paragraaf 2.8 af.

Slide 18 - Slide