3HV H4 Spelling 1 - afkortingen

3HV - H4 Spelling

Afkortingen en symbolen
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

3HV - H4 Spelling

Afkortingen en symbolen

Slide 1 - Slide

Les van vandaag
  • Lezen
  • Uitleg Spelling
  • LessonUp
  • Opdrachten maken

Slide 2 - Slide

Lesdoel
Je weet hoe je afkortingen, letterwoorden, initiaalwoorden, verkortingen en symbolen moet schrijven.

Slide 3 - Slide

Woorden korter schrijven
  1. afkorting
  2. letterwoord
  3. initiaalwoord
  4. verkorting
  5. symbool

Slide 4 - Slide

Afkorting
= de aanduiding van een woord of een woordgroep door een beperkt aantal letters, die we uitspreken als het geheel. Met punt(en).
ds. = dominee
m.a.w. = met andere woorden

Slide 5 - Slide

Letterwoord
= een woord dat gevormd wordt met de beginletters van afzonderlijke woorden, die we samen als een woord uitspreken.  Geen punten

NAVO = Noord-Atlantische Verdragsorganisatie

Slide 6 - Slide

Initiaalwoord
=  een woord dat gevormd wordt met de beginletters van afzonderlijke woorden en dat we letter voor letter uitspreken.

pc = personal computer


Slide 7 - Slide

Verkorting
= de verkorte vorm van een woord/ woordgroep die ontstaat door weglating van een of meer lettergrepen. Je spreekt het uit als een woord.
prof = professional
horeca = hotel, restaurant, café

Slide 8 - Slide

Symbool
=  een nationaal of internationaal genormeerde notatie om een technisch of wetenschappelijk begrip aan te duiden. 
€ = euro
ml = milliliter

Slide 9 - Slide

Even oefenen met opdracht 1
Maak drie kolommen in je schrift.

  1. Schrijf de kort geschreven woorden/woordgroepen in de eerste kolom .
  2. In de tweede kolom schrijf je welke manier van afkorten gebruikt wordt.
  3. In de derde kolom de voluit geschreven woorden.

Slide 10 - Slide

dj
A
afkorting
B
letterwoord
C
initiaalwoord
D
verkorting

Slide 11 - Quiz

dj
diskjockey

Slide 12 - Slide

havo
A
afkorting
B
letterwoord
C
initiaalwoord
D
verkorting

Slide 13 - Quiz

havo
hoger algemeen voortgezet onderwijs

Slide 14 - Slide

hbo
A
afkorting
B
letterwoord
C
initiaalwoord
D
verkorting

Slide 15 - Quiz

hbo
hoger beroepsonderwijs

Slide 16 - Slide

hfst.
A
afkorting
B
letterwoord
C
initiaalwoord
D
verkorting

Slide 17 - Quiz

hfst.
hoofdstuk

Slide 18 - Slide

IQ
A
afkorting
B
letterwoord
C
initiaalwoord
D
verkorting

Slide 19 - Quiz

IQ
intelligentiequotiënt

Slide 20 - Slide

jl.
A
afkorting
B
letterwoord
C
initiaalwoord
D
verkorting

Slide 21 - Quiz

jl.
jongstleden

Slide 22 - Slide

KLM
A
afkorting
B
letterwoord
C
initiaalwoord
D
verkorting

Slide 23 - Quiz

KLM
 Koninklijke Luchtvaart Maatschappij

Slide 24 - Slide

m.b.v.
A
afkorting
B
letterwoord
C
initiaalwoord
D
verkorting

Slide 25 - Quiz

m.b.v.
met behulp van

Slide 26 - Slide

w.b.
A
afkorting
B
letterwoord
C
initiaalwoord
D
verkorting

Slide 27 - Quiz

w.b.
wat betreft

Slide 28 - Slide

yup
A
afkorting
B
letterwoord
C
initiaalwoord
D
verkorting

Slide 29 - Quiz

yup
young urban professional

Slide 30 - Slide

Opdrachten

Lezen theorie op blz. 130

Maken opdracht
2, 3, 4 en 5

Slide 31 - Slide