This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.
Hij gaat niet mee, want hij heeft geen zin.
Hij gaat niet mee, omdat hij geen zin heeft.
Hij gaat niet mee en hij heeft geen zin.
Hij gaat niet mee, maar hij heeft wel zin.
Bij woorden als MAAR, EN, WANT, OF blijft de persoonsvorm op de gewone plaats.
Sommige voegwoorden maken 2 hoofdzinnen aan elkaar.
2 hoofdzinnen: de zinnen zijn allebei even belangrijk
1 hoofdzin en 1 bijzin: de hoofdzin is het belangrijkst.
Hij moet boodschappen doen, maar hij wil liever een boek lezen.
Hij moet boodschappen doen, omdat zijn moeder nog niet thuis is.