personal and possessive pronouns

1 / 27
next
Slide 1: Slide
EngelsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

TODAY'S LESSON
  • Personal Pronouns 
  • Possessive Pronouns

Slide 2 - Slide

Personal 
Pronouns

Slide 3 - Slide

Uitleg
Een persoonlijk voornaamwoord gebruiken we in plaats van een zelfstandig naamwoord:
==> een persoon, een dier, of een ding

Het meisje loopt - she walks
De jongen loopt   - he walks
De kat loopt -         it walks

Slide 4 - Slide

Uitleg
Let op: I (ik) is altijd met een hoofdletter

Slide 5 - Slide

Een voorbeeld van een persoonlijk voornaamwoord is:
A
he
B
where
C
home
D
Susan

Slide 6 - Quiz

Vervang "Susan" door een persoonlijk voornaamwoord:
A
he
B
we
C
you
D
she

Slide 7 - Quiz

Vervang "the dog" door een persoonlijk voornaamwoord:
A
he
B
it
C
you
D
I

Slide 8 - Quiz

Vervang "my friends and I" door een persoonlijk voornaamwoord:
A
I
B
they
C
we
D
you

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Slide

Persoonlijke voornaamwoorden - 2e rijtje

Slide 11 - Slide


Peter is in love with his girlfriend, Anne. He loves ........ .
A
her
B
his
C
you
D
we

Slide 12 - Quiz


Do you help your dad? Do you help .....?
A
she
B
he
C
him
D
her

Slide 13 - Quiz

We gave him the money and he gave .......... (we) the candy.
A
him
B
them
C
her
D
us

Slide 14 - Quiz

Possessive 
Pronouns

Slide 15 - Slide

Bezittelijke voornaamwoorden

  • geven bezit aan
  • worden dus gebruikt om aan te geven dat iets van iemand is

Slide 16 - Slide

Bezittelijke voornaamwoorden
Een overzicht:

mijn          =         my
jouw/uw  =         your
zijn             =        his
haar           =        her


zijn/haar (dingen)    =      its
onze                             =      our
jullie                             =      your
hun                               =     their

Slide 17 - Slide

Bezittelijke voornaamwoorden
Net zoals in het Nederlands kun je op nog een manier aangeven dat iets van iemand is:
                 Dat is mijn fiets.
                Die fiets is van mij.
De betekenis van de zin is hetzelfde, maar de manier van zeggen is anders. Net als in het Nederlands gebruik je dan een ander bezittelijk voornaamwoord

Slide 18 - Slide


  • mijn
  • jouw
  • zijn
  • haar

  • ons/onze
  • jullie/uw
  • hun 


  • my
  • your
  • his
  • her

  • our
  • your
  • their
Bezittelijke voornaamwoorden - 1

Slide 19 - Slide


  • van mij
  • van jou
  • van hem
  • van haar

  • van ons
  • van jullie/u
  • van hen 


  • mine
  • yours
  • his
  • hers

  • ours
  • yours
  • theirs
 Bezittelijke voornaamwoorden - 2

Slide 20 - Slide

Voorbeelden
Dit is mijn gitaar. -> This is my guitar.
Deze gitaar is van mij. -> This guitar is mine

Dat zijn hun boeken. -> Those are their books.
De boeken zijn van hen. -> The books are theirs

Dit is zijn tas. -> This is his bag.
Deze tas is van hem. -> This bag is his.

Slide 21 - Slide

The cat has a long tail.
______ colour is white.
A
her
B
his
C
its
D
our

Slide 22 - Quiz

Susan and Mike are twins.
____ birthday is in May
A
they
B
their
C
her
D
his

Slide 23 - Quiz

Wat is de juiste vertaling van deze zin:
Dit is mijn gitaar.
A
This is my guitar.
B
That guitar is of mine.
C
This guitar is my.
D
Those guitars are ours.

Slide 24 - Quiz

You ask your friend:
My pencil is broken. Can I borrow ......?
A
your
B
her
C
yours
D
mine

Slide 25 - Quiz

She has a book.
It is ___ book.
A
her
B
his
C
she
D
its

Slide 26 - Quiz

We are called Smith.
____ last name is Smith.
A
we
B
us
C
your
D
our

Slide 27 - Quiz