This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Welcome to lesson 2
Slide 1 - Slide
TODAY'S LESSON
Personal Pronouns
Possessive Pronouns
Demonstrative Pronouns
But first....
Slide 2 - Slide
Last week we discussed grammar.... Articles, plural and word order Name one thing that you remember from this lesson?
Slide 3 - Mind map
Personal Pronouns
Slide 4 - Slide
Uitleg
Een persoonlijk voornaamwoord gebruiken we in plaats van een zelfstandig naamwoord: ==> een persoon, een dier, of een ding
Het meisje loopt - she walks
De jongen loopt - he walks
De kat loopt - it walks
Slide 5 - Slide
Welke persoonlijke voornaamwoorden ken je in het Engels?
Slide 6 - Open question
Uitleg
Let op: I (ik) is altijd met een hoofdletter
Meervoud van it = they
Slide 7 - Slide
Een voorbeeld van een persoonlijk voornaamwoord is:
A
he
B
where
C
home
D
Susan
Slide 8 - Quiz
Vervang "Susan" door een persoonlijk voornaamwoord:
A
he
B
we
C
you
D
she
Slide 9 - Quiz
Vervang "the dog" door een persoonlijk voornaamwoord:
A
he
B
it
C
you
D
I
Slide 10 - Quiz
Vervang "my friends and I" door een persoonlijk voornaamwoord:
A
I
B
they
C
we
D
you
Slide 11 - Quiz
Slide 12 - Slide
Persoonlijke voornaamwoorden - 2e rijtje
Slide 13 - Slide
Peter is in love with his girlfriend, Anne. He loves ........ .
A
her
B
his
C
you
D
we
Slide 14 - Quiz
Do you help your dad? Do you help .....?
A
she
B
he
C
him
D
her
Slide 15 - Quiz
We gave him the money and he gave .......... (we) the candy.
A
him
B
them
C
her
D
us
Slide 16 - Quiz
Possessive
Pronouns
Slide 17 - Slide
Welke bezittelijke voornaamwoorden ken je?
Slide 18 - Mind map
Bezittelijke voornaamwoorden
geven bezit aan
worden dus gebruikt om aan te geven dat iets van iemand is
Slide 19 - Slide
Bezittelijke voornaamwoorden
Een overzicht:
mijn = my
jouw/uw = your
zijn = his
haar = her
zijn/haar (dingen) = its
onze = our
jullie = your
hun = their
Slide 20 - Slide
Bezittelijke voornaamwoorden
Net zoals in het Nederlands kun je op nog een manier aangeven dat iets van iemand is:
Dat is mijnfiets.
Die fiets is van mij.
De betekenis van de zin is hetzelfde, maar de manier van zeggen is anders. Net als in het Nederlands gebruik je dan een ander bezittelijk voornaamwoord
Slide 21 - Slide
mijn
jouw
zijn
haar
ons/onze
jullie/uw
hun
my
your
his
her
our
your
their
Bezittelijke voornaamwoorden - 1
Slide 22 - Slide
van mij
van jou
van hem
van haar
van ons
van jullie/u
van hen
mine
yours
his
hers
ours
yours
theirs
Bezittelijke voornaamwoorden - 2
Slide 23 - Slide
Voorbeelden
Dit is mijngitaar. -> This is myguitar. Deze gitaar is van mij. -> This guitar is mine.
Dat zijn hunboeken. -> Those are their books. De boeken zijn van hen. -> The books are theirs.
Dit is zijntas. -> This is hisbag. Deze tas is van hem. -> This bag is his.
Slide 24 - Slide
The cat has a long tail. ______ colour is white.
A
her
B
his
C
its
D
our
Slide 25 - Quiz
Susan and Mike are twins. ____ birthday is in May
A
they
B
their
C
her
D
his
Slide 26 - Quiz
Wat is de juiste vertaling van deze zin: Dit is mijn gitaar.
A
This is my guitar.
B
That guitar is of mine.
C
This guitar is my.
D
Those guitars are ours.
Slide 27 - Quiz
You ask your friend: My pencil is broken. Can I borrow ......?
A
your
B
her
C
yours
D
mine
Slide 28 - Quiz
She has a book. It is ___ book.
A
her
B
his
C
she
D
its
Slide 29 - Quiz
We are called Smith. ____ last name is Smith.
A
we
B
us
C
your
D
our
Slide 30 - Quiz
Slide 31 - Slide
Demonstrative pronouns
> aanwijzend voornaamwoord > je wijst het zelfstandig naamwoord aan > iets is dichtbij of iets is ver af (deze appels of die appels)