This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Herhaling thema 4: Ordening
Slide 1 - Slide
Leerdoel
Je oefent met de theorie over ordening voor de toets in de toetsweek
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Video
Welke celkenmerken komen voor bij de cellen van een dier?
A
Celwand en celkern
B
Bladgroenkorrels, celwand en celkern
C
Celwand
D
Celkern
Slide 4 - Quiz
Welke celkenmerken komen voor bij de cellen van een plant?
A
Celwand en bladgroenkorrels
B
Celwand, celkern en bladgroenkorrels
C
Celkern en bladgroenkorrels
D
Celwand en celkern
Slide 5 - Quiz
Zijn bacteriën ééncellige of meercellige organismen?
A
Eencellig
B
Meercellig
C
Eencellig en meercellig komen beide voor
Slide 6 - Quiz
Bacteriën en schimmels breken dode resten van organismen af, hierbij ontstaan voedingsstoffen voor planten. Hoe noemen we bacteriën en schimmels daarom ook wel?
A
Reducenten
B
Consumenten
C
Producenten
Slide 7 - Quiz
Hiernaast zie je een kever. Welk type skelet heeft een kever?
A
Inwendig
B
Uitwendig
C
Geen skelet
Slide 8 - Quiz
Een kwal heeft geen skelet, is veelzijdig symmetrisch en leeft in het water. Bij welke stam van de dieren hoort een kwal?
A
Sponzen
B
Holtedieren
C
Stekelhuidigen
D
Wormen
Slide 9 - Quiz
Hiernaast zie je organismen? Welke klasse van de gewervelden hebben zij en aan welke kenmerken zie je dit? Noem er 2.
Slide 10 - Open question
Hiernaast zie je een kikker, deze hoort tot de klasse van de amfibiën. Hoe ademen de kikkervisjes?
A
Longen en huid
B
Via de huid
C
Kieuwen
D
Kieuwen en huid
Slide 11 - Quiz
Tot welke klasse hoort het organisme dat hiernaast staat weergegeven?
A
Holtedieren
B
Sponzen
C
Geleedpotigen
D
Gewervelden
Slide 12 - Quiz
Hiernaast zie je een naaldboom, tot welke stam van de planten behoort die?
A
Mossen
B
Paardestaarten
C
Varens
D
Zaadplanten
Slide 13 - Quiz
Het vogelbekdier is lastig in te delen. Het heeft eigenschappen van verschillende klassen. Welk kenmerk van de zoogdieren zie je bij het vogelbekdier?
A
Snavel
B
Klauwen
C
Haren
Slide 14 - Quiz
Bacteriën planten zich voort door deling. Pak je rekenmachine en voer de volgende opdracht uit. Een bacteriesoort deelt zich iedere 15 minuten. Hoeveel bacteriën heb je na 2 uur uit 1 bacterie?
A
128
B
256
C
512
D
1024
Slide 15 - Quiz
Bij welke stam van de planten liggen er sporenhoopjes aan de onderkant van bladeren?
A
Mossen
B
Paardenstaarten
C
Varens
D
Zaadplanten
Slide 16 - Quiz
Noem 1 voedingsmiddel waarbij schimmels gebruikt worden om het te maken.
Slide 17 - Open question
Slakken en mossels hebben een uitwendig skelet in de vorm van een huisje of schelp. Ze zijn tweezijdig symmetrisch.
Tot welke klasse horen deze organismen?
A
Wormen
B
Weekdieren
C
Sponzen
D
Geleedpotigen
Slide 18 - Quiz
Een pissebed heeft 14 poten. Tot welke klasse van de geleedpotigen behoort de pissebed?
A
Duizendpoten
B
Kreeftachtigen
C
Spinachtigen
D
Insecten
Slide 19 - Quiz
Spinnen horen niet bij de insecten aan welk kenmerk kun je dit zien?
Slide 20 - Open question
Kreeftachtigen
Reptielen
Stekelhuidigen
Weekdieren
Slide 21 - Drag question
Dieren zijn op meerdere manieren in twee ongeveer gelijke helften te verdelen. Hoe noemen we dat?
A
Eenzijdig symmetrisch
B
Veelzijdig symmetrisch
C
Niet symmetrisch
Slide 22 - Quiz
Een krokodil is:
A
Niet symmetrisch
B
Veelzijdig symmetrisch
C
Tweezijdig symmetrisch
Slide 23 - Quiz
Kenmerken van vissen zijn:
A
Eieren zonder schaal, kieuwen, warmbloedig
B
Kieuwen, koudbloedig, geen huidbedekking
C
Koudbloedig, kieuwen, eieren zonder schaal
D
Koudbloedig, kieuwen, eieren met kalkschaal
Slide 24 - Quiz
Leg uit wat het verschil tussen koudbloedig en warmbloedig is
Slide 25 - Open question
Reptielen leggen eieren. Wat is waar?
A
De eieren bestaan uit kalk
B
De eieren hebben geen schaal
C
De eieren hebben een leerachtige schaal
Slide 26 - Quiz
Leg in je eigen woorden uit wat je doet als je organismen determineert
Slide 27 - Open question
Dier
Plant
Schimmel
Bacterie
Slide 28 - Drag question
Hoeveel poten hebben insecten?
A
2 per segment
B
6
C
8
D
10 of meer
Slide 29 - Quiz
Welke drie kenmerken bekijken biologen bij ordening als eerste