Nederlands Grammatica les

Nederlands
Grammatica
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Nederlands
Grammatica

Slide 1 - Slide

Wat zijn de doelen?
Na de les weten jullie de verschillen tussen zelfstandige naamwoorden, werkwoorden en lidwoorden.

Je weet na deze les hoe ze kan herkennen.

Slide 2 - Slide

Hoe gaan we deze doelen bereiken?
We gaan lezen en toepassen.
Jullie maken deze LessonUp in je eigen tempo.
Vragen kan je stellen in teams. 

Slide 3 - Slide

Zelfstandig naamwoord (zn)
mensen, dieren, planten, dingen, begrippen en namen.
Hoe te vinden?
Kijk of je er een lidwoord voor kunt zetten of zet het woord in het meervoud (of enkelvoud).

Slide 4 - Slide

Zelfstandig naamwoord
Geen zelfstandig naamwoord
Glas
Prachtig
Honden
Vriendschap
voor
Hengelo
die
alweer

Slide 5 - Drag question

Lidwoorden
de, het, een (un)
Bepaalde lidwoorden: de, het
Onbepaald lidwoord: een

Het lidwoord staat altijd voor het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.


Slide 6 - Slide

Bepaald lidwoord
de en het zijn bepaalde lidwoorden
Je gebruikt het als het duidelijk is wie of wat je bedoeld: de jongen, het plan, de fiets.

Slide 7 - Slide

Onbepaald lidwoord
Het lidwoord een is een onbepaald lidwoord.
Je gebruikt het als niet duidelijk is wat of wie je precies bedoelt: een jongen, een plan, een fiets.

Slide 8 - Slide

De sleutels van de fiets liggen in het sleutelbakje. Deze zin bevat...
A
twee bepaalde lidwoorden en één onbepaald lidwoord
B
drie bepaalde lidwoorden
C
drie onbepaalde lidwoorden
D
één bepaald lidwoord en twee onbepaalde lidwoorden

Slide 9 - Quiz

Een jongen uit mijn klas haalde een tien voor het wiskundeproefwerk. Deze zin bevat...
A
twee bepaalde lidwoorden en één onbepaald lidwoord
B
drie bepaalde lidwoorden
C
drie onbepaalde lidwoorden
D
één bepaald lidwoord en twee onbepaalde lidwoorden

Slide 10 - Quiz

Werkwoorden
doe-woord, het zegt wat iets of iemand doet of wat er gebeurt.

In een zin kan een werkwoord veranderen.
  • hele werkwoord: kiezen
  • Vormen van het werkwoord: kies, kiest, koos, kozen, gekozen

Slide 11 - Slide

Wat is het werkwoord in de volgende zin: in de dierentuin ijsbeert de tijger heen en weer.
A
Dierentuin
B
Ijsbeert
C
Heen
D
Weer

Slide 12 - Quiz

Wat is het werkwoord in de volgende zin: Af en toe werpt hij een blik op de bezoekers.
A
Werpt
B
Hij
C
Blik
D
Bezoekers

Slide 13 - Quiz

Wat zijn de werkwoorden in de volgende zin: na een tijdje blijft hij in een hoekje liggen snurken.
A
tijdje, hoekje, blijft
B
blijft, hij, snurken
C
hoekje, liggen, snurken
D
blijft, liggen, snurken

Slide 14 - Quiz

Wat zijn de werkwoorden in de volgende zin: terwijl hij slaapt, ligt hij zachtjes te grommen.
A
Terwijl, slaapt, zachtjes
B
slaapt, ligt, grommen
C
slaapt, zachtjes, grommen
D
hij, zachtjes, te

Slide 15 - Quiz

Als het goed is weet je nu de verschillen tussen een zelfstandig naamwoord, werkwoord en een lidwoord. Sleep de woorden naar het juiste woordsoort
Lidwoord (lw)
Zelfstandig naamwoord (zn)
Werkwoord (ww)
De
het
een
Utrecht
Meisje
geld
kapper
Zingen
zijn
Keek
gelopen

Slide 16 - Drag question

'een' is een bepaald lidwoorden
A
waar
B
niet waar

Slide 17 - Quiz

Geef aan wat je makkelijk vond in deze les.

Slide 18 - Open question

Geef aan wat je moeilijk vond in deze les. Waar wil jij nog extra uitleg over?

Slide 19 - Open question

Doelen
Vandaag hebben jullie gewerkt aan het herkennen van de woordsoorten: zelfstandig naamwoorden, lidwoorden en werkwoorden. 
En wat zijn nu precies de verschillen.

Slide 20 - Slide