Huiswerkoverhoring 19. Januar

Een kleine overhoring over het huiswerk van vandaag: de woorden van Lektion 5 en 6 + het Personalpronomen.
1 / 30
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Een kleine overhoring over het huiswerk van vandaag: de woorden van Lektion 5 en 6 + het Personalpronomen.

Slide 1 - Slide

Een kleine overhoring over het huiswerk van vandaag: de woorden van Lektion 5 en 6 + het Personalpronomen.

Slide 2 - Slide

Een kleine overhoring over het huiswerk van vandaag: de woorden van Lektion 5 en 6 + het Personalpronomen.

Slide 3 - Slide

sicher
A
daarna
B
veilig
C
echter

Slide 4 - Quiz

spazieren gehen
A
bezig zijn met
B
wandelen
C
vandaan zijn

Slide 5 - Quiz

das Verhalten
A
het gedrag
B
het experiment

Slide 6 - Quiz

ganz
A
voordat
B
tevergeefs
C
helemaal

Slide 7 - Quiz

echter
precies
tevergeefs
ergens
gauw, binnenkort
allerdings
genau
vergeblich
irgendwo
bald

Slide 8 - Drag question

Vertaal in het Duits: de vacht (enkelvoud)

Slide 9 - Open question

vertaal: het huisdier

Slide 10 - Open question


A
das Kaninchen
B
die Kaninchen

Slide 11 - Quiz


A
der Meerschweinchen
B
das Meerschweinchen

Slide 12 - Quiz


A
das Hamster
B
der Hamster

Slide 13 - Quiz

Het meervoud van 'die Katze' is:

Slide 14 - Open question

Het meervoud van 'der Vogel' is:

Slide 15 - Open question

Wenn ein Tier krank ist, dann kommt der .........

Slide 16 - Open question

Nu volgt nog een aantal vragen over het persoonlijk voornaamwoord in combinatie met de voorzetsels 3e naamval en voorzetsels 4e naamval:

Slide 17 - Slide

Voorzetsels in de 3e naamval zijn...
A
Als bei mit um
B
Aus bei mit um
C
Durch gegen ohne
D
Aus mit bei nach

Slide 18 - Quiz


Wat zijn de voorzetsels met de 4e naamval?
A
ohne - durch - vor
B
für - um - entlang
C
an - bis - entlang

Slide 19 - Quiz


Wat is 'om jullie' in het Duits?
A
um dich
B
um euch
C
ohne mich
D
ohne euch

Slide 20 - Quiz


Wat betekent 'tegen u' in het Duits?
A
gegen sie
B
gegen Sie
C
gegen mich
D
gegen ihn

Slide 21 - Quiz


Wat betekent 'met jou' in het Duits?
A
mit dir
B
mit dich
C
D

Slide 22 - Quiz


Wat betekent 'om haar' in het Duits?
A
um ihn
B
um dich
C
um sie
D
um euch

Slide 23 - Quiz


Wat betekent 'tegen mij' in het Duits?
A
für mich
B
gegen mich
C
ohne mich
D
gegen mir

Slide 24 - Quiz


Wat betekent 'zonder jou' in het Duits?
A
für dich
B
um dich
C
ohne dich
D
ohne dir

Slide 25 - Quiz

Vertaal de woorden tussen haakjes.
Was hast du eigentlich (tegen haar).....

Slide 26 - Open question

Vertaal de woorden tussen haakjes.
Ich kümmere mich um (om hem)......

Slide 27 - Open question

Vertaal de woorden tussen haakjes.
Kannst du mir helfen? (Zonder jou) ............ schaffe ich es nie.

Slide 28 - Open question

Vertaal de woorden tussen haakjes.
Meine Cousine ist sehr gerne ................. (bij mij).

Slide 29 - Open question


Ich habe noch nie ............ (van hem) gehört.
A
von ihn
B
von er
C
von ihm

Slide 30 - Quiz