Woordsoorten 1 basis

                Woordsoorten 
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

                Woordsoorten 

Slide 1 - Slide

lidwoord 
zelfstandig naamwoord
werkwoord

Slide 2 - Slide

Wat zijn werkwoorden?

Slide 3 - Mind map

Wat kun je met een werkwoord doen?

Slide 4 - Mind map

Welke lidwoorden zijn er?

Slide 5 - Mind map

Wat zijn zelfstandige naamwoorden?

Slide 6 - Mind map

Wat kun je met een zelfstandig naamwoord doen?

Slide 7 - Mind map

Jip fietst naar de school.
De =
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
werkwoord

Slide 8 - Quiz

Mijn nieuwe fiets zet ik altijd goed op slot.
fiets =
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
werkwoord

Slide 9 - Quiz

Jullie zitten op school in Veghel.
Veghel =
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
werkwoord

Slide 10 - Quiz

Jullie zitten op school in Veghel.
Veghel =
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
werkwoord

Slide 11 - Quiz

De jongen kreeg een tien.
Jongen =
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 12 - Quiz

Kun je even een brood halen bij de AH?
AH=
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
werkwoord

Slide 13 - Quiz

Kun je even een brood halen bij de AH?
kun=
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
werkwoord

Slide 14 - Quiz

Het oude huis staat op instorten.
Het =
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 15 - Quiz

Het oude huis staat op instorten.
instorten=
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
werkwoord

Slide 16 - Quiz

Het schoolexamen was moeilijk.
Moeilijk =
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 17 - Quiz

Benoem de/het:  zelfstandige en bijvoeglijke  naamwoord (en) en werkwoorden in de volgende zinnen. 

Doe het zo:
zn =
bn =
ww =

Slide 18 - Slide

Wiskunde is een leuk vak.

Slide 19 - Open question

Bo en May hebben vaak ruzie

Slide 20 - Open question

Benoem de/het:  zelfstandige en bijvoeglijke  naamwoord (en) en werkwoorden in de volgende zinnen. 

Doe het zo:
zn =
bn =
ww =

Slide 21 - Slide

De meeste mensen vinden liefde een mooi gevoel.

Slide 22 - Open question

Benoem de werkwoorden, zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden  én de lidwoorden in de volgende zin.

lidwoord = lw

Slide 23 - Slide

De kleine, lieve jongen heeft een mooi liedje gezongen.

Slide 24 - Open question