De manier waarop je geld kunt gebruiken noem je geldfuncties.
Er zijn
3 geldfuncties;1. Ruilmidden (geld voor een croissantje bij de bakker)
2. Rekenmiddel (ik maak een overzicht van mijn inkomsten en uitgaven)
3. Spaarmiddel (ik zet elke maand €20 op mijn spaarrekening)