What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
oefenen JIj toets taalverzorging
oefenen Jij toets taalverzorging
We oefenen vandaag onderdelen die in de toets voorkomen.
1 / 31
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Praktijkonderwijs
Leerjaar 3,4
This lesson contains
31 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
40 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
oefenen Jij toets taalverzorging
We oefenen vandaag onderdelen die in de toets voorkomen.
Slide 1 - Slide
Lettergrepen
Je kunt woorden in stukken verdelen. Die stukken noem je lettergrepen. Soms heeft een woord 1 lettergreep en soms meerdere.
1. werk, slaap, bak
2. ba-naan, wor-tel
3. con-clu-sie, mag-ne-tron
Slide 2 - Slide
Hoe weet je dat?
Je kunt de woorden langzaam zeggen, dan hoor je de stukjes.
Ieder woord heeft altijd een klinker in zich.
Watz ijn klinkers?
a, e, i, o, u
Slide 3 - Slide
ziekenhuis
Verdeel het woord in lettergrepen
Zet tussen de lettergreep een streepje (-)
Slide 4 - Open question
bosbessen
Verdeel het woord in lettergrepen
Zet tussen de lettergreep een streepje (-)
Slide 5 - Open question
gezondheid
Verdeel het woord in lettergrepen
Zet tussen de lettergreep een streepje (-)
Slide 6 - Open question
recept
Verdeel het woord in lettergrepen
Zet tussen de lettergreep een streepje (-)
Slide 7 - Open question
Meervoud/enkelvoud
Wanneer je van een woord meer kan maken, spreek je over meervoud.
Het meervoud van tafel is tafels.
Het meervoud van boom is bomen
Het meervoud van ei is eieren
Het meervoud van oma is oma's
Let op: soms veranderen er ook letters!
Slide 8 - Slide
meervoud van dag, glas, weg
Slide 9 - Mind map
meervoud van : kind, gat, glas
Slide 10 - Mind map
meervoud van ei, koe, stad
Slide 11 - Mind map
meervoud op -s
meervoud op -en
meervoud op 's
lepel
kleur
tekst
bloem
beest
broer
emmer
pasje
pyama
oma
paraplu
hobby
auto
gang
Slide 12 - Drag question
Een
verkleinwoord
is een zelfstandig naamwoord (mens, dier of ding) dat verkleind wordt!
Slide 13 - Slide
De meeste
verkleinwoorden
zijn gemakkelijk te maken.
Je zet achter het zelfstandig naamwoord:
-je of -tje
huis
- huisje
stad
- stadje
stoel
- stoeltje
Slide 14 - Slide
Een paar uitzonderingen
boom -
boompje
koning -
koninkje
woning
- woninkje
oma -
omaatje
auto
- autootje
man -
mannetje
ring
- ringetje
Slide 15 - Slide
Wat is het verkleinwoord van het raam?
Slide 16 - Open question
Wat is het verkleinwoord van de tafel?
Slide 17 - Open question
Wat is het verkleinwoord van het schrift?
Slide 18 - Open question
Wat is het verkleinwoord van de woning?
Slide 19 - Open question
Wat is het verkleinwoord van de pan?
Slide 20 - Open question
Werkwoorden
Door het werkwoord kun je zien of de zin in tegenwoordige tijd (nu) of in verleden tijd (vroeger) staat.
Karel fietst iedere dag naar school
Karel fietste iedere dag naar school
Slide 21 - Slide
Tips
Lees de opdracht goed.
Het werkwoord dat je moet invullen staat tussen haakjes achter de zin.
We gaan even oefenen
Slide 22 - Slide
Schrijf de zin in de verleden tijd: Het glas ....... in de zon (blinken)
A
blinkt
B
blinken
C
blonk
D
blonkt
Slide 23 - Quiz
Schrijf de zin in verleden tijd: Op de stoep ....... een bananenschil (liggen)
A
ligt
B
lag
C
lach
D
lagen
Slide 24 - Quiz
Vul het goede werkwoord in. Gisteren ........... ik naar school want de bus ....... niet (lopen, rijden)
A
liep, rijdt
B
loop, reed
C
loopt, rijdt
D
liep, reed
Slide 25 - Quiz
Volgende week ....... we met de hele familie naar een pretpark. (gaan)
A
gaat
B
gaan
C
gingen
Slide 26 - Quiz
Vul het goed woord in.
Ik ben met mijn ........ fatbike naar school gereden (zwart)
A
zwarte
B
zwarten
Slide 27 - Quiz
De ........... ring is in de sloot gevallen (zilver)
A
zilvere
B
zilveren
Slide 28 - Quiz
Tot slot herhalen we nog de hoofdletters en punten
Slide 29 - Slide
Hoe schrijf je:
ik ga met kerstmis naar groot- brittannië
A
Ik ga met Kerstmis naar Groot- Brittannië.
B
Ik ga met kerstmis naar groot- Brittannië.
C
Ik ga met Kerstmis naar Groot-brittannië.
D
Slide 30 - Quiz
Hoe schrijf je:
op dinsdag gaan we naar de maas
A
Op dinsdag gaan we naar de Maas.
B
Op Dinsdag gaan we naar De Maas.
C
Op dinsdag gaan we naar De Maas.
Slide 31 - Quiz
More lessons like this
Portalis Lettergrepen
April 2024
- Lesson with
39 slides
Nederlands
Praktijkonderwijs
Leerjaar 1
Lettergrepen
September 2023
- Lesson with
48 slides
Nederlands
Praktijkonderwijs
Leerjaar 1
Lettergrepen
8 days ago
- Lesson with
48 slides
Nederlands
Praktijkonderwijs
Leerjaar 1
Week 10 les 1 - afkortingen en woorden afbreken
March 2022
- Lesson with
16 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 3
Proefles Meervoud op -en/-s/'s, 1F
April 2018
- Lesson with
16 slides
by
SCORE Nederlands vo/mbo
Nederlands
Middelbare school
mavo, havo, vwo
Leerjaar 1
SCORE Nederlands vo/mbo
Herhaling grammatica en spelling
February 2021
- Lesson with
39 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 2
Via Vooraf - Thema 2 - Spelling & Grammatica 1-2
October 2021
- Lesson with
15 slides
Nederlands
Praktijkonderwijs
Leerjaar 1
Via Vooraf - Thema 2 - Spelling & Grammatica 1-2
17 days ago
- Lesson with
15 slides
Nederlands
Praktijkonderwijs
Leerjaar 1