What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Herhaling spelling M1
Herhaling spelling
1 / 41
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
This lesson contains
41 slides
, with
interactive quizzes
,
text slides
and
4 videos
.
Lesson duration is:
60 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Herhaling spelling
Slide 1 - Slide
Deze les leer je/herhaal je
Hoe werkwoorden worden vervoegd
Hoe je werkwoorden schrijft in
d
e tegenwoordige tijd
Hoe je werkwoorden schrijft
in de verleden tijd
Hoe je werkwoorden schrijft
in de voltooide tijd
Slide 2 - Slide
Hoofdletters en leestekens
Slide 3 - Slide
Schrijf over. Zet hoofdletters en leestekens waar dat moet.
levi wil je die bak met potloden aangeven
Slide 4 - Open question
Schrijf over. Zet hoofdletters en leestekens waar dat moet.
ik blijf vandaag thuis omdat ik schoolziek ben
Slide 5 - Open question
Juist of onjuist:
Pieter Van Duinrade
A
juist
B
onjuist
Slide 6 - Quiz
Juist of onjuist:
Janneke de Boer
A
juist
B
onjuist
Slide 7 - Quiz
Juist of onjuist:
mevrouw de Groot
A
juist
B
onjuist
Slide 8 - Quiz
Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
De
blauwe
schoen
De
lieve
jongen
Het
rare
hondje
Het
grote
huis
Slide 9 - Slide
Dian schreef een keurige mail.
Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
A
schreef
B
keurige
C
een
D
mail
Slide 10 - Quiz
Het oude huis staat op een berg.
Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
A
huis
B
berg
C
staat
D
oude
Slide 11 - Quiz
Wat zijn voorbeelden van stoffelijk bijvoeglijke naamwoorden?
A
Lieve, drukke, mooie
B
Ijzeren, gouden, wollen
Slide 12 - Quiz
Het schilderij is gestolen.
Het ... schilderij.
Slide 13 - Open question
Het huis is afgebrand.
Het ... huis.
Slide 14 - Open question
Werkwoorden....
komen in verschillende vormen in een zin voor. Hoe schrijf je de goede vorm?
Daarvoor moet je altijd letten op het onderwerp in de zin: wie of wat doet iets? Het werkwoord dat daarbij hoort heet de persoonsvorm.
En je moet letten op de tijd waarin de zin wordt geschreven: nu of in het verleden?
Slide 15 - Slide
Luister en kijk goed naar het filmpje en maak aantekeningen! Over welke deelonderwerpen wordt uitleg gegeven? Schrijf op.
Slide 16 - Slide
Slide 17 - Video
Welke deelonderwerpen werden er in het filmpje besproken?
Slide 18 - Open question
Tegenwoordige tijd = nu
(varen) De visser _____ het meer op.
A
vaard
B
vaart
C
vaarde
D
vart
Slide 19 - Quiz
Deze week ___ onze keuken gerenoveerd.
(tegenwoordige tijd)
A
word
B
werd
C
wordt
D
werdt
Slide 20 - Quiz
Vinden - Tegenwoordige tijd
Hoe … je zus haar nieuwe school?
A
Vind
B
Vindt
C
Vond
D
Vondt
Slide 21 - Quiz
werkwoordspelling tegenwoordige tijd: wat is goed?
A
hij bediend
B
hij bedient
C
hij bediendt
D
hij bediende
Slide 22 - Quiz
Vervoeg in de
tegenwoordige tijd
.
A
vind
B
vint
C
vindt
D
vond
Slide 23 - Quiz
Vervoeg in de
tegenwoordige tijd
.
A
gebruikt
B
gebruikd
C
gebruikte
D
gebruiken
Slide 24 - Quiz
En nu de verleden tijd
In het Nederlands zijn er twee soorten werkwoorden:
sterke
werkwoorden en
zwakke
werkwoorden
Sterke werkwoorden veranderen van klank in de verleden tijd. Bijvoorbeeld lopen --> l
ie
pen
Zwakke werkwoorden houden dezelfde klank, maar er komt -te of -de achter: maken --> maak
ten
vullen --> vul
den
Slide 25 - Slide
Slide 26 - Video
Welke werkwoordsvorm in de verleden tijd is juist?
Jan en Marijke...... (lopen) gisteren naar school
A
liep
B
liepen
C
loopte
D
loopten
Slide 27 - Quiz
Mijn ouders.... (kijken) niet zo blij toen ik te laat thuis was
A
keken
B
keek
C
kijkten
D
kijkte
Slide 28 - Quiz
Martine ............ (dansen) vorige week heel wild op het feest
A
dansde
B
dansden
C
danste
D
dansten
Slide 29 - Quiz
Vind je het moeilijk?
Kijk dan ook het volgende filmpje. Hetzelfde wordt uitgelegd op een iets andere manier.
Slide 30 - Slide
Slide 31 - Video
Werkwoordspelling
Slide 32 - Slide
voltooide tijd.......
...... wordt gebruikt als iets af is, klaar is.
Het voltooid deelwoord is geen persoonsvorm, want er moet altijd een andere werkwoord bij:
hebben
of
zijn
.
lopen: ik heb gelopen
lezen: ik heb gelezen
Slide 33 - Slide
Aan de slag:
Pak pen en papier.
Bekijk het volgende filmpje
schrijf zelf ook alle voltooid deelwoorden op van de werkwoorden uit de challenge.
Succes!
Slide 34 - Slide
Slide 35 - Video
Typ hier de voltooid deelwoorden bij de werkwoorden:
lopen, dansen, zwaaien, eten, sporten, halen, wandelen, lachen, knipogen, winnen
Slide 36 - Open question
lopen
dansen
zwaaien
eten
sporten
halen
wandelen
lachen
knipogen
winnen
gelopen
gedanst
gezwaaide
gegeten
gesport
gehaald
gewandeld
gelachen
geknipoogd
gewonnen
Slide 37 - Slide
Welk voltooid deelwoord is correct?
Ik heb heel hard naar school .... (fietsen)
A
gefietsen
B
gefietsd
C
gefietst
D
gefietste
Slide 38 - Quiz
welk voltooid deelwoord is correct?
Ik heb drie boeken ..... (lezen)
A
geleest
B
geleesd
C
gelazen
D
gelezen
Slide 39 - Quiz
Welk voltooid deelwoord is goed?
Ik heb de oude vrouw ..... (helpen)
A
geholpen
B
gehelpen
C
gehelpt
D
gehelpd
Slide 40 - Quiz
We gaan leren voor de toets!
- LessonUps --> zie mail!
- Oefentoetsen online maken
- Groene stukken theorie in je boek leren en markeren
Slide 41 - Slide
More lessons like this
1 HV Spelling (werkwoorden)
February 2022
- Lesson with
41 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
werkwoordspelling tt, vt en vd herhaling les 1
March 2024
- Lesson with
34 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Werkwoordspelling
February 2024
- Lesson with
23 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Oefentoets taalverzorging mh1
February 2023
- Lesson with
35 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo
Leerjaar 1
T4 - Werkwoordspelling herhaling
September 2022
- Lesson with
24 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 3
Werkwoordspelling
January 2021
- Lesson with
25 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo
Leerjaar 1
Werkwoordspelling in vogelvlucht
September 2021
- Lesson with
20 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo
Leerjaar 1,2
Taalverzorging klas 1 (herhalingsles)
June 2022
- Lesson with
46 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 1