Klas 3 basis Engels les 4 Theme 5 Down Under

Les 4 klas 3 Engels 
  • Na deze 4e les weet je op welke manier je in het Engels kunt aangeven hoeveel of hoevaak iets gebeurd en hoe je dit toepast
    (Grammar 11, p. 83)
1 / 18
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Les 4 klas 3 Engels 
  • Na deze 4e les weet je op welke manier je in het Engels kunt aangeven hoeveel of hoevaak iets gebeurd en hoe je dit toepast
    (Grammar 11, p. 83)

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Quantifiers
  • a lot of, lots of
  • much
  • many
  • some ,  any
  • a little , a few

Slide 3 - Slide

An opening question!

Slide 4 - Slide

Welke woorden kun je gebruiken om VEEL te zeggen in het Engels?
A
a lot of
B
much
C
many
D
alle bovenstaande antwoorden

Slide 5 - Quiz

VEEL
much = enkelvoud of ontelbaar
much sugar
much time
much homework
much coffee
Je gebruikt MUCH in vragende of ontkennende zinnen.

Slide 6 - Slide

VEEL
many = meervoud of telbaar
many children
many birds
many subjects
many stories
Je gebruikt MANY in vragende en ontkennende zinnen.

Slide 7 - Slide

VEEL
In bevestigende zinnen:
a lot of
                   I have a lot of friends.
We paid a lot of money for this.
Na so, as, too NIET!
I sleep as many hours as I can.
We ate too much food today.
A

Slide 8 - Slide

SOME & ANY
Betekenis: een paar, een beetje, wat, enkele
Maar wanneer gebruik je some en wanneer gebruik je any?

Slide 9 - Slide

SOME : wanneer gebruik je het
1. In bevestigende / positieve zinnen
   We bought some flowers
2. In een vraag als je verwacht dat het 
   antwoord "ja" is
   Can I have some water please?
3. Bij een aanbod of verzoek
   Would you like some tea?
   
    
 

Slide 10 - Slide

ANY • wanneer gebruik je het?
1. In ontkennende / negatieve zinnen


2. In vraagzinnen - waarvan het antwoord 
     nog niet zeker is
     Do you have any luggage?
   
             
We didn't buy any flowers.
They arrived without any delay.
negative

Slide 11 - Slide

A LITTLE = een beetje (enkelvoud)

A FEW = een paar (meervoud)


I need a little more time.
Ik heb een beetje meer tijd nodig.

Jack eats a few fries.
Jack eet een paar frietjes.


LITTLE = weinig (enkelvoud)

FEW = weinig (meervoud)


My teacher has little patience.
Mijn lerares heeft weinig geduld.

We bought few books yesterday.
Wij kochten weinig  boeken gisteren.

Slide 12 - Slide

___ (weinig) people tell the truth!
A
little
B
few
C
a little
D
a few

Slide 13 - Quiz

___ (veel) girls watched Frozen
in the cinema.
A
much
B
few
C
a lot of
D
little

Slide 14 - Quiz

Forrest didn't have ___ (veel) chocolates in his box.
A
a few
B
many
C
much
D
a little

Slide 15 - Quiz

He sang ___ (een beetje) better than last time.
A
little
B
few
C
a little
D
a few

Slide 16 - Quiz

Vul in: Much, many, a lot(of), few, a few, little, a little
1. How...........training did you have?
2. Not..........   In the beginning I made.............mistakes.
3. How.........years have you been a qualified hairdresser ?
4. Only..........  Three in fact.
5. How............customers do you have a day?
6. Quite ..........   Between 15 and 20 a day.
7. How..........hours a week do you work?
8. And how..........do you earn a week?
9. Too............, I think!

Slide 17 - Slide

Extra oefeningen





Klik dan hier voor "much , many, a lot".

Klik hier voor "a little, a few" .
Klik hier voor "some and any"

Slide 18 - Slide