3HV H1.3 Van ruilen komt geen huilen

1 / 17
next
Slide 1: Video
EconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Video

H1.3 Van ruilen komt geen huilen
  • Herhaling paragraaf 1.2
  • Uitleg paragraaf 1.3
  • Zelfstandig werken

Slide 2 - Slide

Terugblik par. 1.2
Tot welke groep uitgaven behoort je abonnementskosten van je telefoon?
A
Totale uitgaven
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Vaste lasten
D
Incidentele uitgaven

Slide 3 - Quiz

Terugblik par. 1.2
Bezuinigen op deze uitgaven is het snelst te doen
A
Huishoudelijke uitgaven
B
Vaste lasten
C
Incidentele uitgaven

Slide 4 - Quiz

Terugblik par. 1.2
Wat is het doel van een begroting?
A
Een begroting zorgt ervoor dat je genoeg geld uitgeeft.
B
Een begroting dient als bewijs voor de belastingdienst
C
Een begroting geeft je inzicht in je toekomstige inkomsten en uitgaven.
D
Een begroting is een goede oefening in hoofdrekenen.

Slide 5 - Quiz

1.3  Van ruilen komt geen huilen
Lesdoelen
  • Welke 2 soorten van ruil zijn er en wat is het verschil? 
  • Wat is arbeidsverdeling?
  • Wat is arbeidsproductiviteit?

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Directe & Indirecte ruil

Slide 8 - Slide

Twee soorten ruil
Directe ruil

Slide 9 - Slide

Ruilen
Geld is een ruilmiddel. In onze economie is geld het belangrijkste ruilmiddel.

  • Directe ruil (product tegen product ruilen)
  • Indirecte ruil (producten ruilen tegen geld) 

Slide 10 - Slide

Twee soorten ruil
Indirecte ruil

Slide 11 - Slide

Nadelen directe ruil
  1. Kost veel tijd en moeite.
  2. Weinig arbeidsverdeling (= verdelen van de taken). Veel beroepen kunnen weinig of niet bestaan.
  3. Schaalvergroting blijft beperkt (= het kunnen produceren van meer producten). Het heeft geen zin om veel te produceren doordat het ruilen veel tijd en moeite kost.

Slide 12 - Slide

Voordelen indirecte ruil
  • Scheelt tijd en moeite.
  • Schaalvergroting mogelijk (= productie van het bedrijf op grotere schaal;  grotere hoeveelheden van hetzelfde product verkopen).
  • Specialisatie (= toeleggen op een beperkt aantal werkzaamheden).
  • Arbeidsverdeling (iedereen doet zijn of haar eigen werk (taken).
  • Arbeidsproductiviteit (=productie per werknemer in een bepaalde tijd, bijvoorbeeld uur, week, maand, jaar) gaat omhoog.

Slide 13 - Slide

Arbeidsverdeling
= Iedereen doet zijn of haar eigen werk (taken).

Kun jij een voorbeeld noemen van arbeidsverdeling op school?
Bijvoorbeeld Leraren geven les, conciërges ruimen op.

Waarom is arbeidsverdeling belangrijk?
Je werkt efficiënter!

Slide 14 - Slide

Een win-winsituatie 
Bij ruil willen beide partijen erop vooruitgaan:
- Consument: de prijs is lager dat wat jij bereid bent om ervoor te betalen.
- Producent (winkelier): de consument betaalt meer dan wat ze er minimaal voor willen hebben.

Wat ben je bereid te betalen voor een broodje gezond?


Slide 15 - Slide

Antwoorden opgave 5
a = schaalvergroting; 
b = arbeidsverdeling, specialisatie; 
c = arbeidsproductiviteit; 
d = specialisatie; 
e = arbeidsverdeling; 
f = (meer) arbeidsverdeling, (hogere) arbeidsproductiviteit

Slide 16 - Slide

Aan de slag...
Maken paragraaf 1.3
Afmaken 1.1 en 1.2

Slide 17 - Slide