haben, sein,wohnen, arbeiten, heißen, volt. deelw.

personen in het Duits: (ik, jij etc.)
1 / 12
next
Slide 1: Mind map
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 10 min

Items in this lesson

personen in het Duits: (ik, jij etc.)

Slide 1 - Mind map

Schrijf 5 juiste werkwoordsvormen op van 'haben' en 'sein' (bijv. du hast)

Slide 2 - Open question

u heeft - jij bent
A
sie haben - er ist
B
sie hat - du bist
C
Sie haben - du bist
D
ihr habt - sie ist

Slide 3 - Quiz

jullie hebben - zij zijn
A
ihr haben - sie ist
B
ihr habt - sie sind
C
ihr seid - sie hat
D
er habt - sie sein

Slide 4 - Quiz

u bent
jij hebt
jullie hebben
zij zijn 
Sie sind
du hast
ihr habt
sie sind

Slide 5 - Drag question

Wat is het verschil tussen de regels van 'wohnen', heißen' en 'arbeiten'?

Slide 6 - Open question

jij woont - hij werkt
A
ihr wohnt - er arbeit
B
du whonst - er arbeite
C
er wohnt - du arbeitest
D
du wohnst - er arbeitet

Slide 7 - Quiz

hij heet
jullie werken
zij praat
zij antwoordt
zij zijn
er heißt
ihr arbeitet
sie redet
sie antwortet
sie sind

Slide 8 - Drag question

Hoe maak je een voltooid deelwoord?

Slide 9 - Mind map

Voltooid deelwoord van 'lernen'?
A
lernt
B
gelernt
C
geleerd
D
gelernd

Slide 10 - Quiz

Voltooid deelwoord van 'chatten'?
A
gechatten
B
gechat
C
gechattet
D
gechatted

Slide 11 - Quiz

Voltooid deelwoord van 'regnen'?
A
geregent
B
gregnet
C
geregend
D
geregnet

Slide 12 - Quiz