les 8/9 - Responsiecollege

1 / 31
next
Slide 1: Slide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 3

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Absorptie
Distributie
metabolisatie
excretie
Farmacokinetiek: hoe gaat medicatie door het lichaam
Opname via darm of vaatstelsel en zo door de rest van het lichaam.
Verdeling in het lichaam (lever verdeelt de werkzame stof)
Omzetting door het lichaam (medicijn>metabolieten)
Uitscheiding (via nieren, longen, speeksel      maag/darmstelsel, zweet en moedermelk).

Slide 8 - Drag question

Een medicijn heeft als indicaties: pijn, koorts en ontsteking.
Bij welke medicatie (groep) hoort dit?
A
corticosteroiden
B
NSAID
C
biologicals
D
methotrexaat

Slide 9 - Quiz

wat is een neurotransmitter?
A
een stofje die ervoor zorgt dat neuronen met elkaar communiceren
B
een stof die er voorzorgt dat de bloeddruk gaat stijgen via het RAAS systeem.
C
een stofje die betrokken is bij de glucose huishouding.
D
een stofje die betrokken is bij de botopbouw en afbraak.

Slide 10 - Quiz

Je loopt op straat. iemand voor jou, krijgt een duidelijke epileptische aanval. Je loopt er naartoe en ziet dat hij een polsbandje heeft met epilepsie. Hij is er dus mee bekend. Wat doe je nu?

Slide 11 - Open question

Corticosteroïden worden gebruikt bij
A
Astma
B
Hooikoorts
C
Reuma
D
Alle drie

Slide 12 - Quiz

benzodiazepines gebruik je voor de volgende indicatie:
A
bij een insult
B
als slaapmiddel
C
tegen angst/onrustklachten
D
bij depressie

Slide 13 - Quiz

Calcium is betrokken bij botopbouw en in de synapsspleet van het zenuwstelsel
A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quiz

Je wilt iemand met een depressie behandelen. Wat is de eerste medicijngroep die wordt gekozen
A
lithiumzouten
B
SSRI of TCA
C
anti-epileptica
D
MAO-B remmer.

Slide 15 - Quiz

Wat is het effect van corticosteroïden?
A
Pijnstillend en ontstekingsremmend
B
Pijnstillend en koortsverlagend
C
Ontstekingsremmend en remming afweersysteem
D
Verhoging bloedsuiker en betere afweerreactie

Slide 16 - Quiz

Welke neurotransmitter is betrokken bij het ziektebeeld Parkinson
A
serotonine
B
acetylcholine
C
GABA
D
dopamine

Slide 17 - Quiz

Iemand gebruik rivastimine.
Wat is waarschijnlijk de indicatie?
A
Ziekte van Parkinson
B
Lewy body dementie
C
Depressie
D
Ziekte van Alzheimer.

Slide 18 - Quiz

welke uitspraak hoort bij welke medicatiegroep? 

Trombocyten 
aggregratieremmers

anti - coagulantia

voorbeelden: ascal en clopidogrel
voorkomt dat de bloedplaatjes een stolsel maken. 
Voorbeeld: acenocoumarol
(sintrom)
werken door bepaalde stappen in de stollingscascade te blokkeren. 
Voorbeeld: Fragmin injecties
bijwerking: blauwe plekken en bloedingen. 
bijwerking: blauwe plekken en bloedingen. 

Slide 19 - Drag question

Een patient heeft een hele droge huid. Welke indifferente smeersel kun je toepassen?
A
vaseline
B
zinkzalf
C
zalf met antibiotica
D
creme

Slide 20 - Quiz

Je geeft iemand oogdruppels. welke handeling moet je doen om maximaal dit te laten werken?

Slide 21 - Open question

Een patient heeft een delier, waarbij hij onrustig rondloopt en slecht slaapt. welke medicijnen geef je nu?
A
anti-psychotica zoals haldol
B
liefst niks
C
een benzodiazepine
D
een antidepressiva

Slide 22 - Quiz

Welke neurotransmitter is betrokken bij het ziektebeeld depressie
A
serotonine
B
acetylcholine
C
GABA
D
dopamine

Slide 23 - Quiz

Iemand met kanker moet behandeling krijgen. Welke medicatie geeft hierbij, in theorie de minste bijwerkingen?
A
hormonale therapie
B
cytostatica
C
targeted immunotherapie
D
radiotherapie

Slide 24 - Quiz

Wat zijn de meest voorkomende bijwerkingen van antidepressiva?

Slide 25 - Open question

Welke indicaties zijn er voor het gebruik van een antidepressivum?
A
uitsluitend depressie
B
angststoornis en depressie
C
depressie, angst en neuropathische pijn
D
Pijn, angst en slapeloosheid

Slide 26 - Quiz

Iemand met de ziekte van Parkinson heeft gebrek aan dopamine. waarom wordt er niet dopamine gegeven, maar levodopa?

Slide 27 - Open question

iemand gebruikt een lage dosering methotrexaat. Wat is een mogelijke indicatie?
A
reumatoide artritis
B
COPD
C
oncologie
D
ziekte van Crohn

Slide 28 - Quiz

Een patient gebruikt een MAO remmer. Wat is een groot aandachtspunt?
A
de bloedspiegel, en deze moet geprikt worden
B
tyramine arme voeding ivm de bloeddruk
C
cholinerg syndroom , met oa droge mond en tremoren
D
dat je er ook slaperig van wordt, dus s avonds geven.

Slide 29 - Quiz

Wat zijn de belangrijkste regels bij de omgang met cytostatica?

Slide 30 - Open question

Een patient is ernstig depressief en er is snel actie nodig. Welke medicatie is dan het beste?
A
SSRI
B
TCA

Slide 31 - Quiz