Herhaling H1

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b, k
• Leerjaar 3

Hoofdstuk 1

Lezen

Woordenschat

Taalverzorging

Lezen: hoofdzaken en hoofdgedachten

Wat is een hoofdgedachte?

• Het belangrijkste van een tekst samengevat in één zin
• Vaak te vinden in de inleiding of slot van een tekst

Wat is een hoofdgedachte?

1. De hoofdgedachte en de kernzin samen
2. Wat in een tekst belangrijk is
3. De inleiding
4. De alinea's

De hoofdgedachte:

1. Vind je in de tekst.
2. Moet je zelf formuleren (bedenken en opschrijven)

De hoofdgedachte is altijd...

1. een woord
2. een zin
3. een woord of een zin

Waar vind je vaak de hoofdgedachte?

1. bron
2. kern
3. inleiding /slot
4. titel

Wat is een hoofdzaak?

• hierin staat de belangrijkste informatie van een tekst
• kopjes en vet gedrukte woorden helpen hier vaak bij

Woordenschat 

Betekenis van een onbekend woord vinden in de tekst

Op welke manier zoek je de betekenis van het woord:
besluiteloos?

Omdat de gemeente besluiteloos was, werd de uitwisseling met Duitse studenten uitgesteld.

1. zoek een synoniem
2. zoek een bekend woorddeel
3. zoek een tegenstelling
4. zoek een voorbeeld

Op welke manier zoek je de betekenis van het woord:
identificeren?

Als je wordt aangehouden, moet je je identificeren. Je kunt bijvoorbeeld een rijbewijs of paspoort laten zien.

1. zoek een synoniem
2. zoek een tegenstelling
3. zoek een voorbeeld
4. zoek een omschrijving

Op welke manier zoek je de betekenis van het woord:
protocol?

Bij een ontmoeting met de koning moet je je aan het protocol houden. Deze gedragsregels worden je van tevoren uitgelegd.

1. Zoek een synoniem
2. zoek een voorbeeld
3. zoek een tegenstelling
4. zoek een bekend woorddeel

Uitroepteken

*Bij een bevel: Houd je mond!

*Bij een uitroep: Dat slaat nergens op!

Vraagteken

*Bij vraagzinnen: Mag ik dat opschrijven als verklaring?

Punt

*Aan het einde van een zin

*Bij afkortingen: m.b.v. & t.z.t.

*Maar niet bij alle afkortingen: mg & vwo

Komma

*Bij opsommingen: Als ontbijt at ik een boterham, een ei en een appel.

*Tussen twee bijvoeglijke naamwoorden: een vrolijke, Hollandse dame

*Tussen twee persoonsvormen: Toen ik gisteren naar huis liep, kwam ik een hond tegen.

*Bij een aanspreking of een tussenwerpsel:

-Petertje, zit je nou alweer op YouTube?

-Nou, die is kapot.

*Voor een voegwoord: Ik was te laat in de les, doordat ik in de file stond.

Dubbele punt

*Als aankondiging van een opsomming: De volgende partijen stemden voor de motie: VVD, D66, CDA & CU.

*Als aankondiging van een citaat: De professor zegt: "Het coronavirus is erg besmettelijk."

*Bij een uitleg: Ik ben er gisteren niet aan toegekomen: ik had bezoek.

Aanhalingstekens

*Bij een citaat: De professor zegt: "Het coronavirus is erg besmettelijk."

*Bij een woord dat je ironisch bedoelt: Echt "fijn" dat we nu in een tweede lockdown zitten.

*Als het over het woord zelf gaat: "Deur" betekent: beweegbare afsluiting die toegang geeft tot een gebouw, vertrek, kast.

uhm dat weet ik niet zeker

1. Uhm, dat weet ik niet zeker.
2. Uhm dat weet ik niet zeker.
3. Uhm, dat weet ik niet zeker?
4. Uhm ... dat weet ik niet zeker.

oma kunt u mij de stroop aangeven

1. Oma? Kunt u mij de stroop aangeven?
2. Oma. Kunt u mij de stroop aangeven?
3. "Oma, kunt u mij de stroop aangeven".
4. "Oma, kunt u mij de stroop aangeven?"

inge vraagt aan floris kan ik je oortjes even lenen

1. Inge vraagt aan Floris, kan ik je oortjes even lenen.
2. Inge vraagt aan Floris: kan ik je oortjes even lenen?
3. Inge vraagt aan Floris: "Kan ik je oortjes even lenen?"
4. Inge vraagt aan floris: "kan ik je oortjes even lenen"?

Werkwoordspelling

tegenwoordige tijd

verleden tijd

De lage stand van de zon ..................... de automobilist bijna.

1. verblinden
2. verblind
3. verblindt

Mijn moeder .......... niet graag in het donker.

1. rijden
2. rijdt
3. rijd

Meestal .......... ik vrijdag de fijnste dag van de week.

1. vinden
2. vind
3. vindt

Wanneer ....... jij je aan voor de wedstrijd?

1. melden
2. meldt
3. meld

Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd:

Voor de lachspiegel (proesten) Milan het uit van het lachen.

Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd:

Tess (verwachten) een uitnodiging voor het feest te krijgen.

Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd:

De inbreken (maken) zich met de buit uit de voeten.

Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd:

Lynn (raden) wat wij van plan zijn.

Eind