Opdracht 3
1 bestemming b doel dat je aan iets geeft; bedoeling
2 braakliggend m waar niets gebouwd of verbouwd wordt
3 periferie k rand
4 ruraal (synoniem) landelijk
5 agglomeratie (omschrijving, context) stedelijk gebied; stad met alle voorsteden
6 areaal (omschrijving, context) uitgestrekte oppervlakte; gebied
7 locatie (synoniem) plek; plaats
8 sociale woningbouw a (laten) bouwen van goedkope woningen voor mensen met lage inkomens
9 nutsleidingen d kabels, buizen etc. voor het transport van water, gas en elektriciteit
10 inspraak (woorddelen) gelegenheid om je mening te geven en je stem te laten meetellen; zeggenschap
11 vastgoed (voorbeelden) onroerende zaken, zoals woningen of grond
12 ruimtelijke ordening i organiseren van het gebruik van de grond en het leefmilieu; toepassing van de planologie
13 planologen (omschrijving) mensen die voorstellen doen voor de functie die een gebied krijgt en/of de inrichting van dat gebied
14 lokale overheden (woorddelen) plaatselijke bestuurders en ambtenaren, met name gemeenten
15 gedupeerden (woorddeel) slachtoffers; mensen die schade ondervinden
16 exploitatie c gebruik van iets met het doel winst te maken