Woordenschat H 3, 4 en 5

Woordenschat H. 3, 4 en 5
Voorvoegsels;
Achtervoegsels;
Samenstellingen;
en heel veel woorden met hun betekenis.

1 / 34
next
Slide 1: Slide
Nederlands

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Woordenschat H. 3, 4 en 5
Voorvoegsels;
Achtervoegsels;
Samenstellingen;
en heel veel woorden met hun betekenis.

Slide 1 - Slide

Herhaling en oefening
In de afgelopen lessen op school hebben jullie al veel opdrachten uit het boek gemaakt. In SOM staat precies wat er nog gedaan moet worden. 
Deze Lessonup-les moet je voor komend weekend gemaakt hebben. 

Slide 2 - Slide

Moeilijke woorden
De volgende slide van deze les bevat een Nederlandstalige lied dat de betekenis geeft van allerlei moeilijke woorden. Lees- en beluister het lied goed! Aan het einde van deze les heb je de betekenis van de woorden nodig. 

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Achtervoegsel
Een achtervoegsel is een deel van een woord dat je achter een bestaand woord kunt plakken, waardoor er een nieuw woord ontstaat. De betekenis van het bestaande woord verandert hierdoor. Soms is die verandering groot, de betekenis kan zelfs tegengesteld worden. Kijk maar in de volgende voorbeelden:

Slide 5 - Slide

blij
kaal
geluk
breek
bak
schoon
object
divers
spijt
blijdschap
kaalheid
gelukkig
breekbaar
baksel
schoonheid
objectief
diversiteit
spijtig

Slide 6 - Slide



-(i)teit biodiversiteit

-kundig vakkundig

-(e)lijk wetenschappelijk

-rijk waterrijk

-vaardig slagvaardig

-wekkend angstwekkend

-loos zonder



-achtig kinderachtig

-baar onoplosbaar

-eus nerveus, matineus

-heid werkloosheid

-ief subjectief

-ig gelukkig

-isme socialisme



Veelvoorkomende achtervoegsels

Slide 7 - Slide

Wat betekenen de achtervoegsel:
-rijk, -loos en -achtig

Slide 8 - Open question

Voorvoegsel
Een voorvoegsel is een deel van een woord dat je voor een bestaand woord kunt plakken, waardoor er een nieuw woord ontstaat. De betekenis van het bestaande woord verandert hierdoor. Soms is die verandering groot, de betekenis kan zelfs tegengesteld worden. Kijk maar in de volgende voorbeelden:

Slide 9 - Slide

Denk na over de betekenissen van de voorvoegsels.
aarts- : aartslui, aartsconservatief
on- : ongunstig, oneerlijk
ont- : ontsteken, ontbranden
her- : herexamen, heroverwegen
wan- : wanorde, wansmaak
oud- : oud-trainer
oer- : oeroud, oermoeder
niet- : niet-roker

Slide 10 - Slide

Noteer de betekenis van de voorvoegsels uit de vorige slide.

Slide 11 - Open question

Samenstellingen
Een samenstelling is een woord dat uit twee of meer woorden bestaat. Soms is het lastig om te bepalen of er een -s of een -n tussen de woorden geschreven moet worden. Is het bijvoorbeeld pannekoek of pannenkoek? En is het stationchef of stationschef? Bekijk de volgende instructievideo aandachtig en ga daarna aan de slag met de vragen. 

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

Noteer de samenstelling van
vereniging + bestuur
Leg uit waarom je het zo moet spellen.

Slide 14 - Open question

Noteer de samenstelling van
zon en schijn
Leg uit waarom je het zo moet spellen.

Slide 15 - Open question

Noteer de samenstelling van
varken en stal

Slide 16 - Open question

Noteer de samenstelling van
vluchteling en hulp

Slide 17 - Open question

Noteer de samenstelling van
groente en soep

Slide 18 - Open question

Noteer de samenstelling van
boek en kast

Slide 19 - Open question

Hoe ging dat?
In de volgende slide vind je nog een schematisch overzicht van de theorie over tussenletters in samenstellingen. 
Mocht je er niet uitkomen, dan kan je me vragen stellen via mjanssen@bbonderwijs.nl 

Slide 20 - Slide

Tussenletter in samenstellingen

Slide 21 - Slide

Het einde van de les is in zicht. Nu alleen nog een quiz over de moeilijke woorden uit de rap aan het begin van deze les. Succes!

Check SOM regelmatig om te kijken of je nog ander huiswerk moet maken of andere opdrachten hebt. 

Slide 22 - Slide

Wat betekent aversie?
A
breuk
B
beleefdheid
C
vreugde
D
afkeer

Slide 23 - Quiz

Wat betekent discutabel
A
twijfelachtig
B
nieuwsgierig
C
opvallend
D
gek

Slide 24 - Quiz

Wat betekent facultatief?
A
verplicht
B
niet verplicht
C
hebberig
D
vakinhoudelijk

Slide 25 - Quiz

Wat betekent fiasco?
A
feest
B
mislukking
C
probleem
D
belasting

Slide 26 - Quiz

Wat betekent elementair?
A
Bestaande uit delen
B
Broodnodig
C
Planmatig
D
Wiskundig

Slide 27 - Quiz

Wat betekent alert?
A
alarm/sirene
B
precies/nauwkeurig
C
waakzaam/oplettend
D
gulzig/hebberig

Slide 28 - Quiz

Wat betekent euforisch?
A
Overdreven gek
B
Overdreven gelukkig
C
Overdreven verdrietig
D
Overdreven druk

Slide 29 - Quiz

Wat betekent attractief?
A
Met veel speeltoestellen
B
Vermakelijk
C
Speels
D
Aantrekkelijk

Slide 30 - Quiz

Wat betekent bonafide?
A
Stevig
B
Grappig
C
Betrouwbaar
D
Vreemd

Slide 31 - Quiz

Wat betekent Coöperatief?
A
Voor de operatie
B
Na de operatie
C
Bereid tot leren
D
Bereid tot samenwerken

Slide 32 - Quiz

Wat betekent acuut?
A
Plotseling
B
Nood
C
Oplader
D
Achteraf

Slide 33 - Quiz

Wat betekent frappant?
A
Direct
B
Sociaal
C
Opvallend
D
Tegenstrijdig

Slide 34 - Quiz