Herhaling ws 5.4, 5.6, 5.8 en 5.10

Herhaling woordsoorten 
5.4, 5.6, 5.8 en 5.10

2e
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Herhaling woordsoorten 
5.4, 5.6, 5.8 en 5.10

2e

Slide 1 - Slide

Aanwijzend en vragend voornaamwoord

Filmpje met uitleg Nieuw Nederlands online

Slide 2 - Slide

WIE zegt dat zo'n flatscreen minder lang meegaat dan deze ouderwetse monitor?
A
aanwijzend voornaamwoord
B
geen aanwijzend voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
geen vragend voornaamwoord

Slide 3 - Quiz

Wie zegt dat ZO'N flatscreen minder lang meegaat dan deze ouderwetse monitor?
A
aanwijzend voornaamwoord
B
geen aanwijzend voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
geen vragend voornaamwoord

Slide 4 - Quiz

Wie zegt DAT zo'n flatscreen minder lang meegaat dan deze ouderwetse monitor?
A
aanwijzend voornaamwoord
B
geen aanwijzend voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
geen vragend voornaamwoord

Slide 5 - Quiz

DERGELIJKE problemen kan ik niet voor jullie oplossen.
A
aanwijzend voornaamwoord
B
geen aanwijzend voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
geen vragend voornaamwoord

Slide 6 - Quiz

Die leuke docent van WIE ik Frans kreeg, gaat naar een andere school.
A
aanwijzend voornaamwoord
B
geen aanwijzend voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
geen vragend voornaamwoord

Slide 7 - Quiz

Zelfstandig, koppel- en hulpwerkwoord

Filmpje met uitleg Nieuw Nederlands online

Slide 8 - Slide

Een hww komt altijd in combinatie met een zww/kww voor
A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quiz

Die jongen blijkt een taaie te zijn.

zijn: hww, zww of kww?
A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 10 - Quiz

Hij had geen zin om op te staan?

had: hww, zww of kww?
A
had = hww
B
had = zww
C
had = kww

Slide 11 - Quiz

Parijs is een prachtige stad.

is: hww, zww of kww?
A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 12 - Quiz

Zij zou naar school komen.

zou: hww, kww of zww?
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 13 - Quiz

Telwoord

Filmpje met uitleg Nieuw Nederlands online

Slide 14 - Slide

Telwoord 'veel' is een...
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 15 - Quiz

Telwoord: 10
A
Bepaald hoofdtelwoord
B
Onbaald hoofdtelwoord
C
Bepaald rangtelwoord
D
Onbepaald rangtelwoord

Slide 16 - Quiz

Wat voor soort telwoord staat in de zin:
Er zijn vier soorten telwoorden.
A
Bepaald hoofdtelwoord
B
Onbepaald hoofdtelwoord
C
Bepaald rangtelwoord
D
Onbepaald ranghoofdtelwoord

Slide 17 - Quiz

Wat is niet goed over telwoorden?
A
Een hoofdtelwoord geeft een hoeveelheid aan.
B
Een rangtelwoord geeft een volgorde aan.
C
Zesde is een hoofdtelwoord.
D
Honderdtwintig is een hoofdtelwoord.

Slide 18 - Quiz

Wat is geen telwoord?
A
eerste
B
meeste
C
kleinste
D
laatste

Slide 19 - Quiz

Wat voor telwoord is:

Middelste

A
Rangtelwoord bepaald
B
Hoofdtelwoord bepaald
C
Rangtelwoord onbepaald
D
Hoofdtelwoord onbepaald

Slide 20 - Quiz

Nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden

Filmpje met uitleg Nieuw Nederlands online

Slide 21 - Slide

Het treinverkeer was vrijdag ontregeld, NADAT de bovenleiding beschadigd raakte.
A
nadat = ns.vgw
B
nadat = os.vgw

Slide 22 - Quiz

Weten jullie al OF jullie overgaan naar klas 4?
A
Of = ns.vgw
B
Of = os.vgw

Slide 23 - Quiz

Zij kan de lekkerste taarten bakken, MAAR ze heeft nu niet alle ingrediënten in huis.
A
Maar = ns.vgw
B
Maar = os.vgs

Slide 24 - Quiz

Sander is lid van een voetbalclub EN hij traint normaal twee keer per week.

A
En = ns.vgw
B
En = os.vgw

Slide 25 - Quiz