samenvatting: kww, hww, zww, telwoorden, voegwoorden

samenvatting woordsoorten
a.s vrijdag s.o grammatica woordsoorten HF 1 t/m 5
hier volgt uitleg van HF 3 t/m 5
1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 10 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

samenvatting woordsoorten
a.s vrijdag s.o grammatica woordsoorten HF 1 t/m 5
hier volgt uitleg van HF 3 t/m 5

Slide 1 - Slide

inleiding
  • werkwoorden (3 soorten)
  •  afspraken bij werkwoorden
  • telwoorden
  • voegwoorden
  • aan de slag

Slide 2 - Slide

werkwoorden:

  1. zelfstandige werkwoorden (zww)
  2. koppel werkwoorden (kww)
  3. hulp werkwoorden (hww) 

Slide 3 - Slide

ww: zelfstandige werkwoorden
zww: Belangrijkste ww in een zin. Meestal werkwoorden die echt over een handeling gaan. 
voorbeelden: lopen, denken, praten, bouwen, slapen etc, etc

een zww staat (als hij in de zin staat) nooit meer dan 1 keer in een zin


Slide 4 - Slide

ww: koppel werkwoorden
kww: het zijn er 6!
  1. zijn 
  2. worden
  3. blijven
  4. blijken
  5. lijken
  6. schijnen
dus alleen kijken of er een van deze in de zin staat, zo niet? -> geen kww


Slide 5 - Slide

ww: hulp werkwoorden
hww: Wanneer er meer werkwoorden in een zin staan zijn alle andere werkwoorden naast het zww of het kww een hww.

voorbeelden: 
Greet heeft haar blonde haren geverfd

Slide 6 - Slide

afspraken bij werkwoorden:
  1. In een zin zit of een kww of een zww, nooit allebei.
  2.  Zitten er naast een kww/zww nog meer werkwoorden in een zin? Dan staat het kww/zww meestal achteraan in de zin.
  3. Staan er meerdere werkwoorden in een zin? Dan is de PV altijd een hww.

Slide 7 - Slide

telwoorden
telwoorden geven een hoeveelheid aan, er zijn 4 soorten:
  1. bepaald hoofdtelwoord: geeft een precieze hoeveelheid aan
  2. onbepaald hoofdtelwoord: geeft een onduidelijke hoeveelheid aan
  3. bepaald rangtelwoord: geeft een precieze plaats in een rij aan
  4. onbepaald rangtelwoord: geeft een onduidelijke plaats in een rij aan

Slide 8 - Slide

voegwoorden
Woord die twee woorden, woordgroepen of zinnen aan elkaar verbindt.
voorbeelden:
  1. Pizza en pasta
  2. Het nieuwe waterpretpark of die oude kermis
  3. Emmy spaart voor een fiets, want ze wil in de zomer op fietsvakantie.


Slide 9 - Slide

aan het werk:

Je kunt een hoop werk maken om dit te oefenen. Maak in elk geval:
  • H3, zww, kww en hww  Opdracht 1 t/m 5
  • H4: telwoord Opdracht 1 t/m 4
  • H5: voegwoord.  Maak online alleen: opdracht 1,2, 4 onderdeel 1 en opdracht 5. maak uit het boek alleen: 1, 2 en 5
  • Klaar of online problemen? Werkblad!


Slide 10 - Slide