Les 4 AE3

Geld en Krediet
Les 4: Sparen en Beleggen
1 / 29
next
Slide 1: Slide
BedrijfseconomieMBOBeroepsopleidingStudiejaar 1

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Geld en Krediet
Les 4: Sparen en Beleggen

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Terugblik vorige les

Slide 3 - Slide

Vorige week:
  • Geldschepping
  • Geldscheppende en niet-geldscheppende instellingen
  • Voorbeelden van primaire banken
  • Maatschappelijke geldhoeveelheid
  • Geldvernietiging

Slide 4 - Slide

Welke van onderstaande behoort niet tot de primaire banken?
A
Arubabank
B
Centrale Bank van Aruba
C
Island Finance
D
Banco di Caribe

Slide 5 - Quiz

Bij geldvernietiging wordt de maatschappelijke geldhoeveelheid ..............
A
Groter
B
Kleiner

Slide 6 - Quiz

Doel van de les
  • Sparen en beleggen
  • Spaarmotieven
  • De vier bekendste spaarvormen
  • Manieren van beleggen 

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Sparen
Je geeft een deel van je inkomen niet uit

Slide 9 - Slide

spaarmotieven/ redenen om te sparen

Slide 10 - Slide

De vier bekendste spaarvormen
  1. Gewone spaarrekening
  2. Beperkte vrije opname
  3. Spaardeposito
  4. Depositofondsen

Slide 11 - Slide

Gewone spaarrekening
  • Je kan op ieder moment geld sparen en dat geld ook weer opnemen.
  • de rente is relatief laag.

Slide 12 - Slide

Beperkte vrije opname
  • Je kunt tot een bepaald bedrag 'vrij' opnemen.
  • Rente is hoger dan een gewone spaarrekening.

Slide 13 - Slide

Spaardeposito
  • Hier zet je je geld voor een periode van een aantal maanden of jaren vast.
  • Een hogere rente dan de spaarvormen met een beperkte vrije opname.

Slide 14 - Slide

Depositofondsen
  • Is een spaardeposito waar je aandelen bij een NV koopt.
  • Hier is de rente het hoogst.

Slide 15 - Slide

Wat zijn spaarmotieven?
A
Voorzorg
B
Doel
C
Vakantie
D
Rente

Slide 16 - Quiz

Beleggen
= investeren van geld in obligaties, aandelen, onroerend goed, goud, bitcoins, etc. met als doel om je vermogen te vergroten

T.o.v. een spaarrekening meer risico, wat gecompenseerd wordt door een hoger verwacht rendement (= opbrengst van je geïnvesteerde vermogen)

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video

Het kopen van aandelen, obligaties of opties

Aandelen: hier wordt je eigenaar van het bedrijf waar je aandelen van koopt.

Obligaties: hier wordt je geen eigenaar van het bedrijf maar leent het bedrijf alleen een bedrag waardoor je een vaste rente ontvangt.

Optie: is niet anders dan het recht om een aandeel op een bepaalde datum te mogen kopen of te mogen verkopen.

Slide 19 - Slide

       Obligatie = schuldbewijs
Waarom hierin beleggen?
1. hoger rente percentage
2. geen/weinig risico


Slide 20 - Slide

Aandelen
aandelenkoers: De prijs waarvoor een aandeel verkocht wordt.

Het stijgen en dalen van die koers geeft een indruk hoe goed het gaat met het bedrijf. Door te beleggen loop je risico. Maar meer dan je belegging kun je niet verliezen. 

Slide 21 - Slide

Opties
Recht (of plicht) om in de toekomst (aandelen) te kopen of verkopen tegen een  vooraf vastgestelde prijs gedurende een bepaalde periode of op vastgestelde datum.

Kans op veel winst (of verlies) in een korte periode.


Slide 22 - Slide

Wat is beleggen?
A
investeren in een doel om geld te verdienen
B
met je geld obligaties kopen
C
met je geld aandelen kopen
D
je geld op de bank zetten

Slide 23 - Quiz

De winst bij beleggen noem je ...
A
Bedrijfswinst
B
Rendement
C
Dividend
D
Heffing

Slide 24 - Quiz

Relatief weinig risico
Relatief gemiddeld risico
Relatief veel risico
Sparen
Beleggen in obligaties
Beleggen in aandelen

Slide 25 - Drag question

Je kunt geld verliezen door geld te beleggen
A
Ja
B
Nee

Slide 26 - Quiz

Welke vorm van beleggen geeft doorgaans het hoogste gemiddelde rendement?
A
Sparen
B
Obligaties
C
Aandelen
D
Vastgoed

Slide 27 - Quiz

Aan het einde van de les weet je:
  • Het verschil tussen sparen en beleggen
  • De 4 bekendste spaarvormen
  • Manieren om te beleggen

Slide 28 - Slide

Zijn er vragen?
HW: Maken vraag 1 t/m 11

Slide 29 - Slide