Vorbereitung Kapitel 1 + Kapitel 2 H/V 1

Vorbereitung Kapitel 1 + Kapitel 2 H/V 1
Toets Duits 

Wörter = alle Wörter Kapitel 1 + Kapitel 2 
Redemittel = alleen de Redemittel Kapitel 1 
Grammatik = zie volgende slide 
Landeskunde = alleen de Landeskunde die in deze Lessonup verschijnt 
1 / 44
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Vorbereitung Kapitel 1 + Kapitel 2 H/V 1
Toets Duits 

Wörter = alle Wörter Kapitel 1 + Kapitel 2 
Redemittel = alleen de Redemittel Kapitel 1 
Grammatik = zie volgende slide 
Landeskunde = alleen de Landeskunde die in deze Lessonup verschijnt 

Slide 1 - Slide

Grammatik 
- Fragewörter
- hulpwerkwoorden ''haben'' / ''sein''
- voltooide tijd 
- vervoegen van werkwoorden tegenwoordige tijd

Slide 2 - Slide

Redemittel 
Jullie krijgen 2 opgaven Redemittel in jullie toets

1 opgave waarin je een beeld moet omschrijven. Dit doe je met jouw kennis van de Duitse taal

1 opgave waarin jij een situatie moet omschrijven.

De Redemittel die hierover gaan vinden jullie op de bladzijden:
49 / 93

Slide 3 - Slide

vervoegen van zwakke werkwoorden 
in de volgende slides vinden jullie in een 3-tal overzichtelijke tabelvormen hoe je werkwoorden die zwak zijn moet vervoegen.
In de 4e slide geef ik jullie ook nog eens die zwakke werkwoorden die ik niet uitspreken kan zonder extra - e 

Slide 4 - Slide

esttenten-regel (normaal)
stam
uitgang
ich
wohn
e
du
wohn
st
er/sie/es
wohn
t
wir
wohn
en
ihr
wohn
t
sie/Sie
wohn
en

Slide 5 - Slide

esttenten-regel (stam op s-klank)
stam
uitgang
ich
reis
e
du
reis
t
er/sie/es
reis
t
wir
reis
en
ihr
reis
t
sie/Sie
reis
en
Let op!
s-klank = s, ss, β, x, z, sch

du krijgt dan de uitgang -s EN NIET -st

Slide 6 - Slide

esttenten-regel (stam op -d of -t)
stam
uitgang
ich
meld
e
du
meld
est
er/sie/es
meld
et
wir
meld
en
ihr
meld
et
sie/Sie
meld
en
Let op!
bij stam op -d of -t krijg je een extra -e tussen stam en uitgang bij du, er/sie/es en ihr

Slide 7 - Slide

een extra -e na de stam 
zeichnen
atmen
rechnen
öffnen
enz...

zonder extra e is het onmogelijk deze netjes uit te spreken

Slide 8 - Slide

Partizip der schwachen Verben
Het voltooid deelwoord maak je als volgt:

normaal = ge + stam + t     
bv. wohnen = gewohnt

stam op -d of -t = ge + stamt + et     
bv. arbeiten = gearbeitet

Slide 9 - Slide

oefenen van dit voltooide deelwoord

Slide 10 - Slide

haben und sein
weet je de vervoegingen nog? 

https://wordwall.net/de/resource/5685734/deutsch-als-fremdsprache/sein-oder-haben

Slide 11 - Slide

haben & sein
haben
sein
ich
habe
bin
du
hast
bist
er / sie / es
hat
ist
wir
haben
sind
ihr
habt
seid
sie / Sie
haben
sind

Slide 12 - Slide

Oefenen met 'haben' en 'sein'
https://wordwall.net/de/resource/1955997/deutsch-als-fremdsprache/haben-oder-sein

Slide 13 - Slide

Vraagwoorden
Leerdoel:
Voorafgaande aan jouw toets Duits ken jij de vertaling van deze vraagwoorden

wer - was - wo - warum - wie - wann - wohin - woher

Slide 14 - Slide

Welke vraagwoorden ken je nu?
wer
wie
was
wann
wo
woher
wohin
warum
Deze vraagwoorden ken je voor de toets!

Slide 15 - Slide

weil
A
omdat
B
waarom
C
namelijk
D
ten eerste

Slide 16 - Quiz

übrigens
A
in elk geval
B
overigens
C
pas echt
D
terwijl

Slide 17 - Quiz

Het geld van het meisje komt op haar 'Konto' terecht. Wat betekent 'Konto'?
A
kun je niet vertalen
B
bankrekening
C
bureau
D
portemonnee

Slide 18 - Quiz

Vraagwoorden.
hoe?
waar?
waarom?
wat?
wie?
warum?
wie?
wo?
was?
wer?

Slide 19 - Drag question

Zoek de juiste vraagwoorden bij elkaar!
hoe?
waar?
waarvandaan?
wat?
wie?
wanneer?
wann?
woher?
wie?
wo?
Was?
wer?

Slide 20 - Drag question

Onregelmatige werkwoorden:  haben + sein

Montag
Dienstag
Mittwoch
Donnerstag
Freitag
Samstag
Sonntag
Maandag
Dinsdag
Woensdag
Vrijdag
Zaterdag
Donderdag
Zondag

Slide 21 - Drag question

Onregelmatige werkwoorden:  haben + sein

ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
habe
haben
hast
haben
habt
hat

Slide 22 - Drag question

Onregelmatige werkwoorden:  haben + sein

ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
seid
sind
sind

Slide 23 - Drag question

Het vraagwoord 'wat'
A
Wat
B
Wo
C
Wie
D
Was

Slide 24 - Quiz

Het vraagwoord 'hoe'
A
Wo
B
Wie
C
Wer
D
Wie spät

Slide 25 - Quiz

(hoe) geht es dir?

Slide 26 - Open question

Erich ______ (kaufen) eine Zeitschrift.
A
kaufe
B
kauft
C
kaufst
D
kaufen

Slide 27 - Quiz

Wir bekommen eine Schwester.
vertaal: bekommen
A
ontvangen
B
bekomen
C
leren kennen
D
krijgen

Slide 28 - Quiz


(erinnern)... du dich, was du gestern gegessen hast?

Slide 29 - Open question


[vinden] Ich ___ Peter nett.

Slide 30 - Open question

Sleep de woorden naar het juiste geslacht.
Mannelijk
Vrouwelijk
Onzijdig
Meervoud
Buch
Freundin
Kind
Eltern
Kinder
Haus
Brief 
Blume
Freund
Handy
Mutter
Mann
Gemüse
Zeitung

Slide 31 - Drag question

Landeskunde
Je krijgt alleen datgene wat je hier in deze LessonUP kan vinden :) 

Slide 32 - Slide

Sleep de Duitse woorden naar de juiste kleuren.
gelb
blau
schwarz
grau
rot
grün
weiß
orange
pink
braun

Slide 33 - Drag question

Slide 34 - Drag question

Im Fach ................... lernt man etwas über den menschlichen Körper, aber auch über Pflanzen und Tiere. 
Im Fach ................ kann man zeichnen und lernt etwas über berühmte Maler. 
Im Fach ................... hört oder singt man Lieder und lernt viele Instrumente kennen. 
Musik
Kunst
Biologie

Slide 35 - Drag question

Im Fach .................. geht es um Rechnen und Zahlen. 
Im Fach .................. lernt man viel über Ereignisse, die vor langer Zeit passiert sind. 
Im Fach ..................... bewegt man sich, läuft viel und macht Ballspiele. 
Sport
Mathe
Geschichte

Slide 36 - Drag question

Wat is de bijnaam van Hamburg?
A
"das Venedig des Nordens"
B
"Größte Stadt des Nordens"
C
"Brückenstadt"
D
"Hafen Stadt"

Slide 37 - Quiz

Peter (wohnen) .... in Hamburg
A
wohne
B
wohn
C
wohnt
D
wohnet

Slide 38 - Quiz

Ich ............. in Hamburg.
wohnen
A
wohnst
B
wohne
C
wohnt
D
wohnen

Slide 39 - Quiz

Wo liegt Hamburg?
A
Hamburg liegt im Norden.
B
Hamburg liegt im Westen.
C
Hamburg liegt im Süden.
D
Hamburg liegt im Osten.

Slide 40 - Quiz

Füssen
Berlin
Köln
Hamburg

Slide 41 - Drag question

Berlin
Frankfurt
München
Hamburg

Slide 42 - Drag question

Berliner Pfannkuchen
Döner 
Currywurst
Berliner Weisse

Slide 43 - Drag question

Wie alt (bent u)?
(Hij is) 13 Jahre alt.
Wo (ben jij) geboren?
(Ik ben) in Berlin geboren.
(Het is) eine schöne Stadt.
sind Sie
er ist
bist du
ich bin
es ist

Slide 44 - Drag question