Ga tien minuten naar buiten en beschrijf een stukje over wat er op dat moment gebeurt op het schoolterrein (dat kan ook heel weinig zijn).
Schrijf zo beeldend mogelijk op wat je in de omgeving ziet.
Dus niet: Er staan dertig bomen op het terrein en het regent. De lessen zijn bezig.
Maar: Rondom het terrein staan hoge bomen. Ze waaien langzaam in de wind. Ze zijn kaal, want het is winter. De schooldeuren zijn dicht. Bij het raam zit een man..... etc.