Zorg en WelzijnMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3
This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Welke hoort waar?
peuters
kleuters
schoolkind
6-11 jaar
2-4 jaar
4-6 jaar
Slide 2 - Drag question
Communicatie, wat is non verbaal
A
met geluid
B
zonder woorden
C
zonder geschreven woorden
D
met woorden
Slide 3 - Quiz
De klaslokaal heeft een digibord.
Objectief
Subjectief
Slide 4 - Poll
Ik vind die docent erg saai.
Objectief
Subjectief
Slide 5 - Poll
Welke activiteiten horen bij de fijne motoriek?
A
een stukje speelgoed vastpakken
B
hoofdje optillen
C
een blokje in een doosje doen
D
een lepeltje naar de mond brengen
Slide 6 - Quiz
Klimmen en klimrek hoort bij:
A
Bewegingsspel
B
Fantasiespel
C
Constructiespel
D
Imitatiespel
Slide 7 - Quiz
De peuter is egocentrisch ingesteld. Dit betekent:
A
Alles voor zich zelf wil hebben
B
Geen contact kan maken met andere kinderen
C
Alles zelf wil doen
D
Zichzelf als middelpunt beschouwt
Slide 8 - Quiz
Welke zin geeft een voorbeeld van de sociale ontwikkeling van een baby?
A
Begrijpt bij het zien van de fles dat hij een voeding krijgt
B
Kan speelgoed met duim en wijsvinger vastpakken
C
Gaat huilen als hij een vreemde ziet
D
Weegt bij 1 jaar 3X het geboortegewicht
Slide 9 - Quiz
Kinderen spelen graag met elkaar. Op deze manier leren ze:
A
de wereld van de volwassenen kennen
B
met elkaar omgaan
C
hun motoriek te ontwikkelen
D
alle antwoorden zijn juist
Slide 10 - Quiz
Een .......... is een uitgewerkt plan van aanpak van een activiteit. In een ............staat in de juiste volgorde wat, wanneer gedaan en georganiseerd moet worden. Welk woord hoort er op de stippellijntjes te staan?
Slide 11 - Open question
PDD-NOS
A
gedragsstoornis
B
leerstoornis
Slide 12 - Quiz
Dyslexie is een
A
leerstoornis
B
gedragsstoornis
Slide 13 - Quiz
Bij dyslexie hebben kinderen moeite met..?
Slide 14 - Mind map
ADHD is een
A
leerstoornis
B
gedragsstoornis
Slide 15 - Quiz
Dyscalculie is een..
A
leerstoornis
B
gedragsstoornis
Slide 16 - Quiz
Om welke stoornis gaat het hier? Linda heeft moeite met klokkijken en rekenen.
A
Dyslexie
B
Dyscalculie
C
ADHD
D
PDD-NOS
Slide 17 - Quiz
Om welke stoornis gaat het hier? David heeft moeite zich te concentreren, hij beweegt veel
A
ADHD
B
Autisme
C
PDD-NOS
D
Dyslexie
Slide 18 - Quiz
Wat zijn de drie hoofdkenmerken van ADHD.
A
Aandachtsproblemen
B
Impulsiviteit
C
Rusteloosheid
D
Hyperactiviteit
Slide 19 - Quiz
Wat is de betekenis van ADHD?
A
Autisme spectrum stoornis
B
Attention Deficit and Hyperactivity Disorder
C
Oppositional Defiant Disorder
Slide 20 - Quiz
Wasmiddelen bevatten verschillende stoffen. Stoffen om vuil te verwijderen uit kleding en stoffen om het vuil in het water vast te houden. Hoe heten deze stoffen?
A
Optische witmiddelen
B
Wasactieve stoffen
C
Waterontharders
D
Zuurstofbleekmiddelen
Slide 21 - Quiz
Wanneer word de waswerking verminderd?
A
Bij teveel wasmiddel
B
Bij te weinig wasmiddel
Slide 22 - Quiz
Wasmiddel voor bonte was bevat zuurstofbleekmiddel
A
Juist
B
Onjuist
Slide 23 - Quiz
Wat wordt extra aan wasmiddelen toegevoegd om eiwithoudende vlekken te verwijderen uit vuile kleding?
A
emulgatoren
B
enzymen
Slide 24 - Quiz
Hoe noem je de stoffen in wasmiddelen die ervoor zorgen dat kalkdeeltjes uit het water zwevend blijven?
A
Optische witmiddelen
B
Wasactieve stoffen
C
Waterontharders
D
Zuurstofbleekmiddelen
Slide 25 - Quiz
In welk soort wasmiddelen zitten extra bleekmiddel en witmiddelen
A
Bont wasmiddelen
B
Fijn wasmiddelen
C
Wit wasmiddelen
D
Totaal wasmiddelen
Slide 26 - Quiz
Welke stoffen mag je heet strijken (3 stipjes)
A
katoen, linnen en viscose
B
acryl, nylon
C
wol
D
polyester, fleece
Slide 27 - Quiz
Hoe moet je deze trui strijken?
A
Je mag de trui niet strijken
B
Lauw strijken
C
Warm strijken
D
Heet strijken
Slide 28 - Quiz
Waar begin je mee als je gaat strijken?
A
het pakken van de strijkplank
B
of je het textiel wel gestreken mag worden
C
het pakken van het strijkijzer
D
het maakt niet uit waar je mee begint
Slide 29 - Quiz
als je op je ergonomie let bij het strijken, dan let je op...
A
de stand van het strijkijzer
B
de hoogte van de strijkplank
C
het behandelingsetiket van het wasgoed
D
dat je je niet verbrand aan het strijkijzer
Slide 30 - Quiz
Op hoeveel graden mag je strijken?
A
Lauw strijken
B
Niet strijken
C
Warm strijken
D
Heet strijken
Slide 31 - Quiz
De groep bestaat uit jongens in de leeftijd van 14 en 15 jaar.
A
Homogene/ horizontale groep
B
Homogene groep
C
Verticale/ heterogene
groep
D
Heterogene groep
Slide 32 - Quiz
Verticale groep bestaat uit?
A
Volwassen in de leeftijd van 44/45 jaar
B
Kinderen in de leeftijd van 16 jaar
C
Kinderen in de leeftijd van 0 t/m 4 jaar
D
Ouderen in de leeftijd van 80 t/m 90 jaar
Slide 33 - Quiz
Bij een bloedneus houd je het hoofd voorover.
A
juist
B
onjuist
Slide 34 - Quiz
Hoe lang moet iemand zijn neus dichtknijpen bij een bloedneus?
A
2 minuten
B
2 x 5 minuten
C
5 minuten
D
7 minuten
Slide 35 - Quiz
Wat is er fout? Als iemand een bloedneus heeft dan...
A
laat je hem zitten in schrijfhouding
B
knijp je zijn neus 5 minuten dicht onder het tussenschot
C
als het bloeden stopt laat je hem zachtjes snuiten
D
moet je hem eerst gerust stellen
Slide 36 - Quiz
Ik bel de huisarts als de bloedneus langer dan 10 minuten duurt
Slide 37 - Poll
Wat mag iemand met Coeliakie niet eten?
A
Gluten
B
Zuivel
C
Fruit
D
Rundvlees
Slide 38 - Quiz
Welk van onderstaande producten bevat gluten? (meer mogelijk)
A
pizza
B
oliebollen
C
aardappelen
D
spaghetti
Slide 39 - Quiz
Een allergie is een reactie waarbij het afweersysteem in je lichaam histamine aanmaakt.