3.1 Organismen in hun omgeving

1 / 22
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

3.1 Organismen en hun omgeving
Vandaag leren we:
- hoe factoren invloed hebben op organismen en hun omgeving
- het verschil tussen biotische en abiotische factoren
- hoe planten zich aanpassen aan een ecosysteem
 - hoe dieren zich aanpassen aan kou en hitte
- hoe dieren zich aanpassen aan hun voedsel

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Biotische- en abiotische factoren
Biotische factoren: invloeden uit de levende natuur
Abiotische factoren: invloeden uit de niet-levende natuur

Slide 4 - Slide

Planten passen zich aan
Voorjaarsbloeiers: bloeien in het bos, maar voordat er bladeren in de bomen groeien.
Klimplanten: ze klimmen langs bomen en muren omhoog
Woestijnplanten: hebben kleine blaadjes, zodat ze niet uitdrogen


Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Wat voor soort plant was dat?
A
Voorjaarsbloeier
B
Klimplant
C
Woestijnplant

Slide 7 - Quiz

Wat zijn voorjaarsbloeiers?
A
Zonplanten die in het voorjaar groeien
B
Kamerplanten die in het voorjaar bloeien
C
Schaduwplanten die in het voorjaar groeien

Slide 8 - Quiz

Deze plant klimt m.b.v. hechtwortels langs andere planten omhoog, naar het licht. De planten hebben deze aanpassingen om omhoog te klimmen, om zo voldoende zonlicht te krijgen voor de fotosynthese.

A
Klimop
B
Voorjaarsbloeier
C
Planten met wortelrozetten

Slide 9 - Quiz

Hoe noem je dit?
A
Wortelkanaal
B
Wortelrozet
C
Wortelbloei

Slide 10 - Quiz

Aanpassingen aan kou en hitte
Warmbloedige dieren houden hun lichaamstemperatuur constant. Ze hebben vet, een dikke vacht of veren die ze beschermen tegen de kou.

Slide 11 - Slide

Een planteneter heeft knipkiezen
A
Waar
B
Niet waar

Slide 12 - Quiz

Knipkiezen horen bij:
A
Alles eters
B
Planteneters
C
Vleeseters

Slide 13 - Quiz

Knipkiezen
A
Varkens en koeien
B
Koeien en schapen
C
Leeuwen en tijgers
D
Mensen en vissen

Slide 14 - Quiz

Plooikiezen horen bij:
A
Alles eters
B
Planteneters
C
Vleeseters

Slide 15 - Quiz

wat is de functie van plooikiezen?
A
het voedsel kan worden vastgehouden in de bek
B
bij het kauwen kunnen de ribbels op de plooikiezen het voedsel goed vermalen
C
bij het kauwen zorgen de plooikiezen voor het verteren van plantencellen
D
bij het kauwen kunnen de scherpe kiezen het voedsel snijden

Slide 16 - Quiz

Wat zijn plooikiezen?
A
Kiezen met een knobbelig oppervlakte, waarmee het voedsel kan worden fijngemalen.
B
Kiezen met harde richels van glazuur, waarmee het voedsel kan worden fijngemalen.
C
Scherpe kiezen waarmee het voedsel in stukken kan worden geknipt.

Slide 17 - Quiz

Snavels van vogels 
Kegelsnavel
zaden kraken 
Pincetsnavel
insecten uit boomschors vangen
Haaksnavel
prooi in stukken scheuren (roofvogel)
Priemsnavel
bodemdieren uit de grond pikken
Zeefsnavel 
(eend) om planten en dieren uit het water te zeven

Slide 18 - Slide

snavels van vogels

Slide 19 - Slide


Een haaksnavel is voor het eten van..
A
planten
B
zaden
C
vlees
D
insecten

Slide 20 - Quiz

Welk soort snavel heeft de vogel op de foto?
A
haaksnavel
B
zeefsnavel
C
pincetsnavel
D
kegelsnavel

Slide 21 - Quiz

Welk type snavel is geschikt om zaden mee te kraken?
A
Haaksnavel
B
Priemsnavel
C
Kegelsnavel

Slide 22 - Quiz