Les 3 Taaltoets zinsontleding

Les 3 Taaltoets zinsontleding
1 / 22
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 22 slides, with text slides.

Items in this lesson

Les 3 Taaltoets zinsontleding

Slide 1 - Slide

Begintaak: noteer de juiste spelling van de werkwoorden tussen haakjes en ga daarna lezen in je leesboek.
1. Vanwege groot onderhoud _____________ (rijden) de metro vandaag niet.

2. De meeste Limburgers _______________ (feesten) er  vorige week op los tijdens carnaval.
3. Je internetgedrag kan door derden worden _______________ (volgen) door middel van cookies.
4. Hij stond met zijn armen ________________ (kruisen) voor me.
5. Dat vond ik echt een _____________ (schitteren) doelpunt.
6. _____________ (lachen) liepen zij naar huis.
7. Wij zijn na de zomervakantie ________________ (verhuizen).
8. Wij ___________ (praten) straks nog verder.
9. Ik ____________ (starten) de vergadering een uur geleden.
10. Kim __________ (zoeken) haar sleutels overal toen ze thuis kwam.









Slide 2 - Slide

Lesdoelen
- Je frist jouw kennis over zinsontleding op: , PV, WG, OW
- Je leert wat een enkelvoudige en samengestelde zin is.
- Je leert wat een hoofdzin en een bijzin is. 

Slide 3 - Slide

Lesprogramma
- Begintaak (5 min)
- Lezen (15 min)
- Terugblik en huiswerk (5 min)
- Uitleg: grammatica (10 min)
- Zelfstandig werken (30 min)

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Begintaak antwoorden
1.  rijdt (1pt)

2.  feestten (1pt)
3. gevolgd (1pt)
4. gekruist (1pt)
5. schitterend (1pt)
6. lachend (1pt)
7. verhuisd (1pt)
8. praten (1pt)
9. startte (1pt)
10. zocht (1pt)
Totaal 10 punten. Vanaf 8 punten (80%) voldoende.










Slide 6 - Slide

oefen in je online methode!
Test jezelf
Overhoor jezelf 
Versterk jezelf
Werkwoordspelling, maar ook leestekens en hoofdletters

Slide 7 - Slide

Om je te helpen, is er een schema werkwoordspelling.

Slide 8 - Slide

Grammatica
Persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde, onderwerp
Hoofdzin en bijzin

Slide 9 - Slide

Hoe vind je persoonsvorm, onderwerp en werkwoordelijk gezegde in een zin?

Slide 10 - Slide

In België vindt elk jaar een 'Warme truien dag plaats.

Slide 11 - Slide

Alle leerlingen trekken die dag een extra warme trui aan.

Slide 12 - Slide

In het lokaal draaien de docenten onverbiddelijk naar 15 graden.

Slide 13 - Slide

Uitleg hoofd- en bijzinnen
Maak aantekeningen!

Slide 14 - Slide


Enkelvoudige zin = één persoonsvorm

Samengestelde zin = twee of meer persoonsvormen

Slide 15 - Slide

Samengestelde zin
– De gemeenteraad heeft besloten dat de kleine dorpsschool wordt opgeheven als het leerlingenaantal nog verder zal teruglopen.

– De gemeenteraad had besloten dat de kleine dorpsschool werd opgeheven als het leerlingenaantal nog verder zou teruglopen.

Slide 16 - Slide

Welke zinnen zijn samengestelde zinnen? 
A ‘We stonden te juichen met z’n allen.
B Het liefst waren we op de stoelen geklommen, maar daar was het uitreikingsgala iets
te deftig voor.’
C Nathalie van Koot van het Wereld Natuur Fonds (WNF) wordt opnieuw blij als ze erover vertelt.
D Het WNF kreeg samen met de Zuid-Afrikaanse Peace Parks Foundation een dikke veertien miljoen euro van de Nationale Postcode Loterij.
E Van Koot: ‘Nu kunnen we neushoorns gaan inspuiten met gif.’
F ‘Pardon’, zei ze, ‘gif’?

timer
2:00

Slide 17 - Slide

Hoofdzin (HZ) en Bijzin (BZ)
Hoofdzin
Onderwerp en persoonsvorm staan naast elkaar; er passen geen andere zinsdelen tussen.
De persoonsvorm staat voor in de zin: als eerste of tweede zinsdeel.
Bijzin
Tussen onderwerp en persoonsvorm kúnnen wel andere zinsdelen staan (bijvoorbeeld het woordje 'niet').
De persoonsvorm staat vaak achter in de zin.


Slide 18 - Slide

Is het onderstreepte gedeelte van de volgende zin een hoofdzin of een bijzin?
Zwitserland ligt in het hart van Europa, maar het wijkt in veel opzichten af van andere Europese landen.
A hoofdzin
B bijzin

Slide 19 - Slide

Een samengestelde zin kan bestaan uit:
- twee of meer samengevoegde hoofdzinnen (HZ+HZ) of (HZ+HZ+HZ);
- een hoofdzin met een of meer bijzinnen erin (BZ+ HZ) of (HZ+BZ;
- een of meer hoofdzinnen met een of meer bijzinnen erin (HZ+BZ+HZ) of (HZ+BZ+BZ) of (BZ+BZ+HZ)

IN EEN SAMENGESTELDE ZIN WORDEN ZINNEN MET VOEGWOORDEN VASTGEPLAKT AAN ELKAAR

Slide 20 - Slide

Voegwoorden
1. Nevenschikkend voegwoord: verbinden twee woorden, woordgroepen of hoofdzinnen. DUS GELIJKE DELEN!
dus, en, maar, of en want
2. Onderschikkend voegwoord: verbind een hoofdzin en een bijzin. DUS ONGELIJKE DELEN!
zoals: aangezien, als, dan, dat, doordat, hoewel, mits, nadat, of, omdat, opdat, tenzij, terwijl, toen, voordat, zodat en zodra. 

Slide 21 - Slide

Aan de slag
Maak uit Talent A 1.7: opdracht 4, 9, 10, 11 en 13.

Slide 22 - Slide