Werkwoorden

• Taal
• Basisschool
• Groep 4-6

Werkwoorden

Wat zijn werkwoorden?

Welke is het werkwoord?

Jeremy rende heel hard.

1. Jeremy
2. heel
3. rende
4. hard

Welke is het werkwoord?

Myra leest mooi een boek

1. Myra
2. leest
3. een
4. boek

Welke is het werkwoord?

Renzo eet een groot bord patat.

1. Renzo
2. patat
3. groot
4. eet

Welke is het werkwoord?

Melis duikt in het diepe zwembad.

1. Melis
2. duikt
3. het
4. zwembad

Welke is het werkwoord?

Robin vindt appeltaart met slagroom erg lekker.

1. Robin
2. slagroom
3. vindt
4. lekker

Welke is het werkwoord?

Liam en zijn broertje spelen een leuk spel met mij.

1. Liam
2. zijn
3. broertje
4. spelen

Welke is het werkwoord?

Gisteren liepen Else en Juliette naar de speeltuin.

1. gisteren
2. liepen
3. naar
4. Else en Juliette

Welke is het werkwoord?

Tessa en Fanny spelen op de kinderboerderij.

1. en
2. spelen
3. op
4. kinderboerderij

Welke is het werkwoord?

In het nieuwe huis van Daan verven ze de muren wit.

1. nieuwe
2. van
3. wit
4. verven

Welke is het werkwoord?

Wim lacht om het grapje van juf Karen.

1. lacht
2. om
3. grapje
4. juf Karen

Welke is het werkwoord?

Kick en Boris voetballen altijd op maandag.

1. Kick en Boris
2. voetballen
3. op
4. altijd

Welke is het werkwoord?

De kinderen van groep 4a luisteren goed tijdens

de taalles van juf Melinda

1. kinderen
2. groep
3. luisteren
4. taalles

Rara wat hoor ik?

Wat hoor je?

1. een vogel
2. deurbel
3. tikker
4. koffiemachine

Wat hoor je?

1. spuiten met een luchtverfrisser
2. een band leeg laten lopen
3. een band oppompen
4. een slijpmachine

Wat hoor je?

1. kraan
2. wekker
3. wc
4. koffiezetapparaat

Wat hoor je?

1. een krakende deur
2. de deurklink naar beneden duwen
3. gaatjes maken met een perforator
4. stoel verschuiven

Wat hoor je?

1. een doos openmaken
2. met krijt op het bord schrijven
3. met stoepkrijt op de grond tekenen
4. de nagels van een poes

Wat hoor je?

1. koffiezetapparaat
2. kopieerapparaat
3. voordeur
4. mixer

Wat hoor je?

1. flipperkast
2. kassa
3. tafelvoetbal
4. een naaimachine

Wat hoor je?

1. krassen tegen een deur
2. kat in de kattenbak
3. nagels vijlen
4. de hoeven van een paard

Wat hoor je?

1. voordeur
2. mixer
3. wekker
4. muis

Wat hoor je?

1. koffiezetapparaat
2. wekker
3. droger
4. deurbel

Wat hoor je?

1. wekker
2. kopieerapparaat
3. droger
4. mixer

Wat hoor je?

1. wekker
2. mixer
3. typen op de computer
4. voordeur

Wat hoor je?

1. wekker
2. schoolbel
3. koffiezetapparaat
4. droger

Wat hoor je?

1. schoolbel
2. wekker
3. mixer
4. telefoon

Wat hoor je?

1. wekker
2. bel
3. deur
4. la

Wat hoor je?

1. perforator
2. bel
3. nietmachine
4. vogel

Wat hoor je?

1. secondewijzer
2. bel
3. wekker
4. deur

Wat hoor je?

1. wekker
2. mixer
3. doger
4. wasmachine

Wat vond je van de les?

1. 
2. 
3. 
4.