Stijlfiguren- Beeldspraak

Stijlmiddelen
1. Uitdrukkingen,spreekwoorden  
2. Beeldspraak
3. Stijlfiguren 
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Stijlmiddelen
1. Uitdrukkingen,spreekwoorden  
2. Beeldspraak
3. Stijlfiguren 

Slide 1 - Slide

Beeldspraak 
a. gebaseerd op het maken van een vergelijking
b. niet gebaseerd op het maken van een vergelijking

Slide 2 - Slide

Wat gebeurt er in deze zinnen?

De vijand kwam als een dief in de nacht
Hij ging er als een haas vandoor.
Zij werd zo rood als een kreeft. 

Zo rood als een kreeft 

Slide 3 - Open question

Vergelijking
In een vergelijking zet je twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken, het object en het beeld.
De vijand kwam als een dief in de nacht.
Hij ging er als een haas vandoor..
Zij werd zo rood als een kreeft.

Slide 4 - Slide

Wat gebeurt er in deze zinnen?

De docente, een soort dinosaurus van het ergste soort, wist van niets. 
Joost, die magere lat, eet echt te weinig.

Zijn hoofd, een biet, sprak boekdelen.

Karel, een echte angsthaas, was snel weg.

Zo rood als een kreeft 

Slide 5 - Open question

A-syndetische vergelijking
Beeld en object blijven over, verbindingswoord wordt weggelaten.
  
De docente, een soort dinosaurus van het ergste soort, wist van niets.
Joost, die magere lat, eet echt te weinig.
Zijn hoofd, een biet, sprak boekdelen.

Slide 6 - Slide

Wat gebeurt er in deze zinnen?

De koning van de wildernis hiels alle andere dieren in de gaten. 
Die monsters uit A4W, die kunnen toch niet voetballen?

Slide 7 - Open question

Metafoor
Het object wordt helemaal vervangen door het beeld. Beeld en object lijken op elkaar.
De koning van de wildernis hield alle andere dieren in de gaten. 
Die monsters uit A4W, die kunnen toch niet voetballen?

Slide 8 - Slide

Wat gebeurt er in deze zinnen?

De oude auto kwam hoestend en proestend op gang.
De zon streelde onze wangen.
Papier is geduldig.

Het gevaar loerde op elke hoek van de straat

Het gevaar loerde op elke hoek van de straat
Zo rood als een kreeft 

Slide 9 - Open question

Personificatie
Met een personificatie stel je een levenloos ding voor als een persoon.
De oude auto kwam hoestend en proestend op gang.
De zon streelde onze wangen.
Papier is geduldig.

Slide 10 - Slide

Wat gebeurt er in deze zinnen?

Zij schreef met bittere spot.
Hij waardeerde zijn donkere stem.

De scherpe geur hing vandaag nog in de keuken.


Slide 11 - Open question

Synesthesie
Waarnemingen van twee verschillende zintuigen worden met elkaar gecombineerd.
Hij waardeerde zijn donkere stem.
De scherpe geur
hing vandaag nog in de keuken.

Slide 12 - Slide

Beeldspraak 
a. gebaseerd op het maken van een vergelijking
b. niet gebaseerd op het maken van een vergelijking

Slide 13 - Slide

Wat gebeurt er in deze zinnen?

Oranje moet het voortaan doen zonder de inzichten van Koeman. 
De krullenbol liep dagelijks langs de snoepmachine, zonder iets te kopen. 
Rembrandt hangt al jaren op de mooiste plek van het Rijksmuseum. 

Slide 14 - Open question

Metonymia (metoniem)
Oranje moet het doen zonder de inzichten van Koeman.
De krullenbol liep dagelijks langs de snoepmachine, zonder iets te kopen.
Rembrandt hangt al jaren op de mooiste plek van het Rijksmuseum. 

Slide 15 - Slide

metoniem/metonymia
Bij metonymia wordt net als bij de metafoor alleen het beeld genoemd (en niet het object), maar er is geen sprake van overeenkomst. Vaak benoemt het beeld een opvallende eigenschap of een opvallend kenmerk van het object.

Slide 16 - Slide

Soorten metonymia
- Neem maar een bloemetje mee (je noemt een deel, maar je bedoelt het geheel: pars pro toto)
- Nederland won van Duitsland (je noemt het geheel, maar je bedoelt een deel: totum pro parte)
- Mijn Nikes lopen erg lekker (je noemt de producent/merknaam, maar bedoelt het product)

Slide 17 - Slide

Soorten metonymia
- Die lachebek (je noemt de eigenschap, maar je bedoelt de persoon) .
- Hij trapte het leer tussen de doelpalen (je noemt het materiaal, maar je bedoelt het voorwerp) 
- Geef mij nog maar een glaasje (je noemt het voorwerp, maar je bedoelt de inhoud).
- Hij drinkt altijd Spa (je noemt de aardrijkskundige naam, maar je bedoelt het product dat daar vandaan komt).

Slide 18 - Slide

Geef in de volgende quizvragen aan met welke vorm van beeldspraak je te maken hebt. Kijk naar de woorden in hoofdletters. Geef bij een metafoor in een werkwoord METAFOOR als antwoord.

Slide 19 - Slide

Bij de ingang van de discotheek stond EEN KLEERKAST die iedereen fouilleerde.
A
vergelijking
B
metafoor
C
synesthesie
D
metoniem

Slide 20 - Quiz

De rechtse partijen eisen meer ASFALT van het kabinet.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metoniem

Slide 21 - Quiz

Mijn oude fiets SMEEKT om een grondige opknapbeurt.
A
synesthesie
B
metafoor
C
personificatie
D
metoniem

Slide 22 - Quiz

De wijze uitspraken van de president en zijn WARME WOORDEN stemden het volk tevreden.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
synesthesie

Slide 23 - Quiz

Wat een WOLK VAN EEN BABY heeft dat jonge stel.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metoniem

Slide 24 - Quiz

Na de dood van zijn vrouw raakte hij aan de fles.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metoniem

Slide 25 - Quiz

Opeengepakt ALS HARINGEN IN EEN TON werden we in de legertruck vervoerd.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metoniem

Slide 26 - Quiz

Goede boeken zijn BRANDSTOF voor het brein.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metoniem

Slide 27 - Quiz

Hij vindt de Haagse politiek NET EEN POPPENKAST.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metoniem

Slide 28 - Quiz

Karel, EEN ECHTE ANGSTHAAS, was snel weg.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
a-syndetische vergelijking

Slide 29 - Quiz

Deze film is door de recensenten volledig AFGEBRAND.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metoniem

Slide 30 - Quiz