Les 16 14 december 2024

Les 15 7 december 2024
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NederlandsSecondary Education

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Les 15 7 december 2024

Slide 1 - Slide

L15 Wat doen we vandaag? 

1. Hoe ging het met huiswerk maken?

2. Herhalen Cursus 3 Fictie, §1 en §2  (blz. 64).
3. Herhalen Cursus 7 spelling Hoofdletters. 

4. Cursus Cursus 7 spelling §4 verkleinwoorden (blz. 251).

6. Huiswerk voor volgende keer.  

Slide 2 - Slide

Hoe ging het met huiswerk maken?
😒🙁😐🙂😃

Slide 3 - Poll

Waar denk je aan bij het woord fictie?

Slide 4 - Mind map

Fictie en non-fictie
Fictie zijn verhalen die de schrijver heeft verzonnen

Het doel van fictie is vaak amuseren. Daardoor kun je bijvoorbeeld even helemaal wegdromen bij een verhaal, aan het denken worden gezet of je voorstellen hoe het is om iemand anders te zijn.

Bijvoorbeeld sprookjes of science fiction.


Slide 5 - Slide

non-fictie
Verhalen kunnen ook echt gebeurd zijn. Dat noem je non-fictie.

Het doel van non-fictie is vaak informeren. 

Bijvoorbeeld nieuwsbericht, reisverslag, 

Een biografie (levensbeschrijving) of autobiografie is ook non-fictie maar wordt soms aangevuld met fictieve elementen. 

Slide 6 - Slide

Fictie die 'net echt' is, noemen we realistisch.

Fictie die niet echt waar kan zijn, noemen we niet-realistisch. Sprookjes en fantasie-verhalen zijn voorbeelden van niet-realistische fictie.

Slide 7 - Slide

Realistisch en niet-realistisch
Realistisch
Een schrijver verzint mensen en gebeurtenissen die erg lijken op de werkelijkheid, die echt zouden kunnen gebeuren.

Niet-realistisch
Een schrijver verzint een verhaal met mensen en gebeurtenissen, die in werkelijkheid niet kunnen gebeuren. 

Slide 8 - Slide

voorbeelden van non-fictie zijn:

A
schoolboeken / krantenartikelen
B
De musical 'Cats'
C
sprookjes / stripverhalen
D
boeken van Carry Slee

Slide 9 - Quiz

Vormen van fictie zijn:
A
Strips, gedichten, korte verhalen, series, films, musicals
B
Kookboeken, reisgidsen, informatiefolders
C
Krant, tijdschriften, poster

Slide 10 - Quiz

Slide 11 - Video

Is de film Hunger games fictie of non-fictie?
A
Fictie
B
Non-fictie

Slide 12 - Quiz

Is een verhaal waarin dieren kunnen praten, realistisch of niet-realistisch?
A
Realistisch
B
Niet-realistisch

Slide 13 - Quiz

De hoofdpersoon is het belangrijkste personage in het verhaal.

In het verhaal zijn ook personages met kleine rollen, die noem je bijfiguren.

Als jij je goed in het personage kan verplaatsen, dan kun jij je inleven in dat personage.
Meeleven wil zeggen dat je wilt dat het goed gaat met een personage


Personages

Slide 14 - Slide

Perspectief
Van een hoofdpersoon weet je wat hij denkt en voelt. Je zegt dan dat het perspectief bij de hoofdpersoon ligt. 

Je kunt dan als het ware in zijn/haar hoofd kijken.




Slide 15 - Slide

Verschillende 
perspectieven:
  • ik-perspectief (ik-vorm)
  • hij/zij/hen perspectief (hij/zij/hen-vorm)
  • wisselend perspectief (verschillende perspectieven wisselen elkaar af)

Slide 16 - Slide

Nog even over hoofdletters

Slide 17 - Slide

Hoofdletter
- Altijd aan het begin van een zin. 

- Bij namen:  Lin d’Hondt, Noordzee, Sahara, de Kilimanjaro, Tesco, Jupiter, Mars.  

Let op: Uitzondering! aarde,  maan, zon (maar alleen in niet-wetenschappelijk taalgebruik)


Slide 18 - Slide

Hoofdletter
- Géén hoofdletter bij dagen (maandag) en maanden (januari), in het Engels wel (Monday, January).

- Ook geen hoofdletter bij seizoenen (winter, zomer) en windstreken (noord, zuid), net als in het Engels. 

Nb. behalve als het deel is van een aardrijkskundige naam: Noord-Amerika, North Carolina.

Slide 19 - Slide

Hoofdletter bij woorden die van aardrijkskundige namen zijn afgeleid
Aziatische keuken
Bossche bol
Chileense wijn
Delfts blauwe vazen
Parmezaanse kaas 
Spaanse griep
Turkse koffie

Slide 20 - Slide

Aardrijkskundige naam wordt ‘gewoon’ woord

Soms is de verwijzing naar een plaats 'verwaterd' in gedachte. We willen niet meer verwijzen naar Hamburg, als we het over een hamburger hebben. We gebruiken het woord gewoon als soortnaam. 

Zie ook bv. cognac, plakje gouda,  stukje parmezaan, amsterdammertje (paaltje). 

Het is nog wel: Parmezaanse kaas, Goudse kaas. 

Slide 21 - Slide

Cursus 7 Spelling
§4 verkleinwoorden (blz 251-252)

Slide 22 - Slide

Schrijf een voorbeeld op van een verkleinwoord

Slide 23 - Mind map

Theorie (verkleinwoorden)
Van de meeste zelfstandige naamwoorden kun je een verkleinwoord maken.

Meestal      =       -je of -tje achter het woord.
vakantie - vakantietje  
schaar - schaartje
dans - dansje

Slide 24 - Slide

Soort woord met voorbeeld
  1. Woorden met -m : boom
  2. Woorden met een -ng            koning
  3. Achteraan -a, -o, é of -u                 opa, auto, paraplu
  4. Achteraan -y                                   baby
  5. Woorden met cijfers of afkorting     dvd, A4
  6. Woorden op i: kiwi
  7. korten klanken -> soms lang
Regel met voorbeeld
  • -pje  : boompje
  • -kje en de -g laat je weg
koninkje
  • extra klinker
opaatje, autootje,coupeetje
  • -'tje
baby'tje
  • -'je of -'tje
dvd'tje, A4'tje
  •  i verandert in ie: Kiwietje
  • blad - blaadje

Slide 25 - Slide

Dat gaan we even oefenen

Slide 26 - Slide

Etalage
A
Etalagetje
B
Etalage'tje
C
Etalageetje

Slide 27 - Quiz

Radio
A
Radiotje
B
Radio'tje
C
Radiootje

Slide 28 - Quiz

Verdieping
A
Verdiepingtje
B
Verdiepingetje
C
Verdiepingke
D
Verdiepinkje

Slide 29 - Quiz

cd
A
cdtje
B
CeeDeetje
C
cd'tje

Slide 30 - Quiz

Pony
A
ponytje
B
ponietje
C
pony'tje
D
paardje

Slide 31 - Quiz

Menu
A
Menutje
B
Menuutje
C
Menu'tje
D
Menuu'tje

Slide 32 - Quiz

Instructie
A
Instructietje
B
Instructieetje
C
Instructie'tje

Slide 33 - Quiz

'pje
'tje
'etje
'kje
'je
boom
cake
moskee
koning
wc
bloem
weg
dans
ketting

Slide 34 - Drag question

Als laatste nog een handige tip:
Twijfel je over een verkleinwoord?
Neem een voorbeeldwoord in je hoofd met dezelfde laatste letter of klank!

Verkleinwoord van cranberry??
Baby eindigt ook met y en dat wordt baby'tje
Dus: cranberry'tje!

Slide 35 - Slide

Lesafsluiting
Volgende week weer een online les. 

▪ Cursus 5 Grammatica   
§7 lijdend voorwerp, opdracht 2 en 3  
  
▪ Cursus 1 meer dan lezen -  §4 lees de theorie door en tekst 1-5 (blz 31-35) (dit was ook het huiswerk van vorige week) en maak opdracht 3 en 5. 
  
  

Slide 36 - Slide