Grammatica- betrekkelijk voornaamwoord-havo3

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?


Oftewel, wat is het doel van deze les?


Na deze les ben je in staat om betrekkelijke voornaamwoorden ( ook die met een ingesloten antecedent) te herkennen en kun je dit gebruiken.


1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 11 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?


Oftewel, wat is het doel van deze les?


Na deze les ben je in staat om betrekkelijke voornaamwoorden ( ook die met een ingesloten antecedent) te herkennen en kun je dit gebruiken.


Slide 1 - Slide

Bijvoeglijke bijzinnen beginnen vaak met een betrekkelijk voornaamwoord (betr.vnw). Zo’n betrekkelijk voornaamwoord wijst terug naar een woord dat eerder genoemd is, het antecedent


De bekendste betrekkelijke voornaamwoorden zijn:
die, dat, 
wie en wat

Slide 2 - Slide

1. De reis, (die betr.vnw ik met drie vrienden maakte bijv.bijzin ), was heel avontuurlijk.


2. Heb jij het nieuwe boek (dat betr.vnw ik jou aanraadde bijv.bijzin ), al gelezen?


3. De docent (van wie betr.vnw wij wiskunde krijgen bijv.bijzin ), is onlangs afgestudeerd.


4. Er is iets(wat betr.vnwDominique dwarszit bijv.bijzin).

Slide 3 - Slide

Soms kun je wie en wat vervangen door degene die of datgene wat. Er is dan geen antecedent.
Wie/wat is dan betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent (betr.vnw m.i.a.).


5. Wie (= degene die) nooit lacht, heeft weinig plezier in zijn leven.
6. Wat (= datgene wat) je gisteren deed, kun je beter niet meer doen.

Slide 4 - Slide

Zo gebruik je het betrekkelijk voornaamwoord

Met het betrekkelijk voornaamwoord die verwijs je naar de-woorden (zie zin 1), met dat naar het-woorden (zie zin 2). 
Let op: Als je die/dat kunt vervangen door deze of dit, is die/dat een aanwijzend voornaamwoord.

Slide 5 - Slide

Met het betrekkelijk voornaamwoord wat verwijs je naar:
1. een overtreffende trap:
Het allerlekkerste (wat ik ooit zelf gemaakt heb bijv.bijzin), is tiramisu.
2. woorden als alles, enige, iets, niets, veel:
Alles (wat je wilt weten bijv.bijzin), kun je googelen.
3. een hele zin:
De ouders van Isa laten haar vrij, wat zij erg waardeert.

Slide 6 - Slide

Met een voorzetsel + wie verwijs je naar een persoon: aan wie, over wie enz.
(dus niet met waar + voorzetsel: waaraan, waarover enz.)
Dus: Meryem met wie ik altijd naar school fiets, is vandaag ziek.
Niet: *Meryem waarmee ik altijd naar school fiets, is vandaag ziek.
(* betekent: ongrammaticaal)

Slide 7 - Slide

Filmpje: 
Nieuw Nederlands

Slide 8 - Slide

Lees nog een keer goedde theorie op blz. 30

Zodra iedereen de theorie gelezen heeft, ga je overleggen met degene die naast je zit. 

Opschrijven/ markeren zodra de theorie door docent is besproken

Je hoeft dit dus niet direct te doen, maar je moet wel kunnen vertellen waar het over gaat.

Slide 9 - Slide

Even checken. Wie vertelt mij nog even wat we zojuist hebben gehoord?


Geen vingers, ik geef de beurt aan ..............................................

Slide 10 - Slide

Maken:
startopdr. + 
opdr. 1 t/m  3 
blz. 30-31

LET OP:  voordat je vragen stelt, probeer je het eerst uit de theorie te halen!

Snel klaar?  Je leest verder in je boek of maakt opdr.4

Slide 11 - Slide