Wat kun je met voorzetsels aangeven?
Voor wat voor soort woord staat een voorzetsel vaak in de zin?
Welke voorzetsels zitten in deze zinnen?
1. Jeanne en Frederique lopen om 8 uur naar de bioscoop.
2. In de gang van de bioscoop zien ze een rugtas staan. Op de tas staat geen naam, maar in de tas zien ze een pakketje.
3. ‘We brengen hem na de film wel even naar de balie’, zegt Jeanne. ‘Het is al tegen kwart over 8, de film begint zo.’