Talent 2.8 Atheneum Deel 2 - Grammatica WS: Voorzetsels

Voorzetsel
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Voorzetsel

Slide 1 - Slide

Leerdoel
-Je kunt voorzetsels herkennen/benoemen.

Slide 2 - Slide

Voorzetsels (VZ)
Voorzetsels zijn woorden die een tijd, plaats of beweging aangeven. 

Slide 3 - Slide

Voorzetsels van tijd
voor, tijdens, na, om, op, in, vanaf, sinds, tot
- voor 12 uur   /   - tijdens de pauze
- na de les   /   - om 11:00 uur
- op donderdag   /   - in 2021
- vanaf 1880   /    - sinds 2003
- tot de middag

Slide 4 - Slide

Voorzetsels van plaats
in, op, onder, boven, achter, voor, naast, uit, tegen, aan, tussen
in de kast / op de kast / onder de kast / boven de kast / 
achter de kast / voor de kast / naast de kast / uit de kast /
tegen de muur / aan de muur /
tussen de kast en de muur

Slide 5 - Slide

Voorzetsels van beweging
 over, door, om, langs, van, naar, rond, onder, via, met
over de drempel / door de tunnel / om het gebouw / langs een huis lopen /  van school / naar huis / rond de vijver lopen / onder de brug lopen / via het park lopen / met een vriend lopen

Slide 6 - Slide

Voorzetsels herkennen
Een voorzetsel (vz) staat aan het begin van een zinsdeel:
Nazrin | springt | in de gymzaal | over het paard.
Het kan ook aan het begin van een deel van een zinsdeel staan:
In het zuiden van Nederland | vond | in 1953 | een grote overstroming plaats.
Een woord is een voorzetsel als je het kunt plaatsen vóór de kast of vóór de vakantie.
onder, boven, naast, in, tegen, op, aan de kast  (plaatsaanduiding)
in, tijdens, vanwege, gedurende de vakantie (tijdsaanduiding)

Slide 7 - Slide

Extra: Voorzetseluitdrukking
Soms vormen voorzetsels een vaste combinatie met een zelfstandig naamwoord.
Zo'n combinatie heeft een voorzetseluitdrukking:
bij wijze van, in antwoord op, in overleg met

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Link

Oefenen voorzetsels
van tijd, plaats en beweging

Extra oefenen? Gebruik dan de volgende websites.

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Link

Slide 12 - Link

Slide 13 - Link

Welk woordsoort is 'van'?
A
lidwoord
B
voorzetsel
C
bezittelijk voornaamwoord
D
werkwoord

Slide 14 - Quiz

a. 'Tijdens' is een voorzetsel.
b. 'Op' is een voorzetsel.
c. 'Sommige' is een voorzetsel.


A
a. waar b. waar c. waar
B
a. waar b. niet waar c. niet waar
C
a. waar b. waar c. niet waar
D
a. niet waar b. niet waar d. waar

Slide 15 - Quiz

Voorzetsel of niet?
'op'
A
Voorzetsel
B
geen voorzetsel

Slide 16 - Quiz

Wat is geen voorzetsel?
A
tussen
B
eerste
C
achter
D
langs

Slide 17 - Quiz

Voorzetsels
Wat is geen voorzetsel?
A
Tijdens
B
naast
C
omdat
D
Per

Slide 18 - Quiz

Voorzetsels kun je altijd vervangen door een ander voorzetsel.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 19 - Quiz

Benoem de woordsoort:

Na
A
lw
B
ww
C
vz
D
zn

Slide 20 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een voorzetseluitdrukking?
A
gedurende
B
voor
C
tijdens
D
ten tijde van

Slide 21 - Quiz

Wat is geen voorbeeld van een voorzetseluitdrukking?
A
In tegenstelling tot
B
Met behoud van
C
In plaats van
D
In de tussentijd

Slide 22 - Quiz

Meestal kun je voorzetseluitdrukkingen vervangen door...
A
Een zelfstandig naamwoord
B
Een werkwoord
C
Eén voorzetsel
D
Een combinatie van woorden

Slide 23 - Quiz

Vervang de voorzetseluitdrukking.

Met gebruikmaking van
A
van
B
met
C
in
D
onder

Slide 24 - Quiz

Vervang de voorzetseluitdrukking.

Aan de hand van
A
aan
B
van
C
met
D
tegen

Slide 25 - Quiz

Vervang de voorzetseluitdrukking.

in het kader van
A
om
B
tegen
C
vanwege
D
in

Slide 26 - Quiz

Maken
Boek deel A
H2.8 
Opdracht 1-3-4-5 (2+6+7 niet!), 8-9
10-13 bewaren we voor de voorbereiding op de toets


Slide 27 - Slide