naamwoordelijk gezegde v2

1vc week 12 les 3
Fictieboek lezen (10 min)




timer
10:00
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 1-3

This lesson contains 31 slides, with text slides.

Items in this lesson

1vc week 12 les 3
Fictieboek lezen (10 min)




timer
10:00

Slide 1 - Slide

1vc week 12 les 3
Leerdoelen:
Je kan het bijwoordelijke bepaling in een zin vinden.
Je kan het naamwoordelijke gezegde vinden in een zin.

Nakijken: Grammatica zinsdelen § 9 Meewerkend voorwerp p. 221 opdr. 3+4
Herhaling naamwoordelijke gezegde

Slide 2 - Slide

Het naamwoordelijk gezegde = nwg
- Wanneer is het een naamwoordelijk gezegde?

- Hoe herken je het naamwoordelijk gezegde?

- Oefenen met zinnen met een nwg.

Slide 3 - Slide

Naamwoordelijk gezegde

In het Nederlands heb je twee soorten zinnen. 

Zinnen waarin iemand iets doet.
Zinnen waarin iemand iets is

Slide 4 - Slide

werkwoordelijk gezegde vs naamwoordelijk gezegde

In het Nederlands heb je twee soorten zinnen. 

Zinnen waarin iemand iets doet. = Ik geef les.
Zinnen waarin iemand iets is. = ik ben docent.

Slide 5 - Slide

werkwoordelijk gezegde vs naamwoordelijk gezegde
In het Nederlands heb je twee soorten zinnen. 

Zinnen waarin iemand iets doet. = werkwoordelijk gezegde
Zinnen waarin iemand iets is. = naamwoordelijk gezegde

Slide 6 - Slide

Het naamwoordelijk gezegde zegt wat het onderwerp 'is', wordt of blijft en geeft altijd een eigenschap, kenmerk of toestand weer van het onderwerp.


B (beroep)
E (emotie)
T (toestand)

Slide 7 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
Zij | is | blij


    o            ng          ng
                     koppelwerkwoord        naamwoordelijk deel (dit deel zet je tussen [vierkante haken].
SAMEN: naamwoordelijk gezegde

Slide 8 - Slide

Zo vind je het naamwoordelijk gezegde

Slide 9 - Slide

Voorbeeld naamwoordelijk gezegde

Slide 10 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
In zinnen met een naamwoordelijk gezegde zit nooit een lijdend voorwerp!

Slide 11 - Slide

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

  • Katrien is moe.
  • Naamwoordelijk gezegde




Slide 12 - Slide

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

  • Ze heeft hard gewerkt.
  • werkwoordelijke gezegde

Slide 13 - Slide

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?


  • Zij wil gaan slapen.
  • werkwoordelijke gezegde

Slide 14 - Slide

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

  • Zij dacht aan haar grote zachte bed met haar warme deken en haar grote hoeveelheid knuffels.
  • werkwoordelijk gezegde

Slide 15 - Slide

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

  • Later wordt Katrien slaapspecialist.
  • naamwoordelijke gezegde

Slide 16 - Slide

werkwoordelijk gezegde vs naamwoordelijk gezegde
Je bepaalt of je te maken hebt met een werkwoordelijk of een naamwoordelijk gezegde na het onderstrepen van de pv, het verdelen in zinsdelen en benoemen van het onderwerp.

Later / wordt / zij / slaapspecialist
ow: zij

Slide 17 - Slide

De leerling is boos geworden.
  1. pv =
  2. ow=
  • is
  • De leerling

Slide 18 - Slide

De leerling is boos geworden.

Doet de leerling iets, of is de leerling iets?


Antwoord?

  • De leerling is iets!
  • is het dan NWG of WG?
  • NWG!

Slide 19 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
De leerling / is / boos / geworden. 
ow: de leerling
ng: is [boos] geworden

Het naamwoordelijk gezegde koppelt een eigenschap met het onderwerp.
die eigenschap is het naamwoordelijk deel van het gezegde. 

Slide 20 - Slide

werkwoordelijk gezegde vs naamwoordelijk gezegde
Je moet bij elke zin kiezen tussen een naamwoordelijk gezegde OF een werkwoordelijk gezegde. Ze zitten nooit allebei in de zin. 


werkwoordelijk gezegde: het onderwerp doet iets -> alle werkwoorden in de zin .
Naamwoordelijk gezegde: het onderwerp is iets -> alle werkwoorden in  de zin + het naamwoordelijk deel

Slide 21 - Slide

Voor veel leerlingen blijft grammatica een moeilijk onderdeel.


pv?

  • blijft

Slide 22 - Slide

Voor veel leerlingen blijft grammatica een moeilijk onderdeel.


ow?

  • grammatica

Slide 23 - Slide

wg of ng?
Voor veel leerlingen / blijft / grammatica / een moeilijk onderdeel.
ow: grammatica

Slide 24 - Slide

Voor veel leerlingen blijft grammatica een moeilijk onderdeel.


werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde?

  • naamwoordelijk

Slide 25 - Slide

Voor veel leerlingen / blijft / grammatica / een moeilijk onderdeel.
ow: grammatica
ng: blijft [een moeilijk onderdeel]

Slide 26 - Slide

koppelwerkwoorden (1/2)
In het Nederlands hebben we koppelwerkwoorden:

zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen

Als je deze uit je hoofd leert, kan het makkelijker worden om het naamwoordelijk gezegde te herkennen. 

trucje!

Slide 27 - Slide

koppelwerkwoorden (2/2)
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen.

Bij zinnen met een naamwoordelijk gezegde kun je de koppelwerkwoorden met elkaar verruilen. 
Ik ben docent. 
Ik word docent. 
Ik blijf docent. 
Ik blijk docent. 
Ik lijk docent. 
etc..

trucje!

Slide 28 - Slide

Naamwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp
Een naamwoordelijk gezegde heeft nooit een lijdend voorwerp.

Kijk maar:

Ik / eet / een mandarijn.
ow: ik
wg: eet
lv: een mandarijn

Ik / ben / een mandarijn. 
ow: ik
ng: ben [een mandarijn]
lv: -


Slide 29 - Slide

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

  • De ijverige Hendrik bleek de beste van de klas met wiskunde. 
  • Naamwoordelijk gezegde
  • Sophie bleef na de les nog even zitten. 
  • Werkwoordelijk gezegde

Slide 30 - Slide

LAATSTE
naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

  • De moestuin is een grote puinhoop geworden. 
  • Naamwoordelijke gezegde
  • PV: 
  • is
  • ow: 
  • De moestuin

  • gezegde: 
  • is [een grote puinhoop] geworden 

Slide 31 - Slide