H6.4: -> Klimaatverandering

Welkom!
1 / 49
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo, mavo, havo, vwoLeerjaar 1-6

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes, text slides and 7 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom!

Slide 1 - Slide

Belangrijkste H6

Slide 2 - Slide

De Golfstroom (1)
Langs het westen van Europa loopt een warme zeestroom (de Golfstroom) 
Deze stroming brengt warm zeewater van de evenaar naar het noorden.

Slide 3 - Slide

De Golfstroom (2)
Eenmaal in het noorden aangekomen is de Golfstroom afgekoeld en stroomt als koude zeestroom langs Noord-Amerika.

Slide 4 - Slide

Noorwegen
Griekenland
B49

Slide 5 - Slide

NL
Nederland ligt in de gematigde zone.
Afrika
Het continent Afrika ligt in de luchtstreken: de tropen (warme lucht) en gematigde zone.
Zuidpool
De zuidpool ligt in de poolstreken. Dit is een hele koude luchtstreek.
Zon
Op de evenaar vallen zonnestralen loodrecht op het aardoppervlak. Bij de polen vallen de zonnestralen schuin op het aardoppervlak. Schuine zonnestralen geven minder warmte dan loodrechte.

Slide 6 - Slide

Europa heeft 4 grote schiereilanden:
1- het Iberisch Schiereiland (Spanje+Portugal)
2- Italië 
3- Scandinavisch Schiereiland
4- Griekenland 

Slide 7 - Slide

Temperatuur en reliëf
Het reliëf heeft invloed op de temperatuur
De temperatuur gaat per 100 m. met 0,6 °C omlaag 
(1km omhoog = 6 °C kouder)
Onthouden: hoe hoger hoe kouder!
aantekening

Slide 8 - Slide

Waarom is het kouder boven op een berg? 
Hoger is toch dichter bij de zon?
De zon verwarmt niet de lucht maar het aardoppervlak. Lucht neemt bijna geen zonnewarmte op, het aardoppervlak wel. De lucht wordt dus vanaf de grond opgewarmd! Hoe verder je van het aardoppervlak zit, hoe kouder. De zon staat bovendien 150 miljoen kilometer van de aarde... die bergtop maakt niks uit op die afstand.

Een andere reden voor de lage temperatuur op de berg is dat de lucht daar dunner is, ook wel ijler genoemd. Er is minder lucht, daardoor is de luchtdruk lager en worden de luchtdeeltjes minder samengedrukt dan onderaan de berg. Hoe minder lucht wordt samengedrukt, hoe kouder het is.  

Slide 9 - Slide

Reliëf & temperatuur
- Scandinavisch Hoogland heeft een noord-zuidligging.
- In Bergen is het nooit heel koud. Dat komt door de invloed van de Golfstroom en de westenwinden.
- Verder naar het oosten ligt Lillehammer, daar is het ‘s winters erg koud, de aanlandige wind heeft daar geen invloed meer. --- De Noorse havens vriezen niet dicht, maar die in Zweden, aan de oostkust, wel.


- In de zomer is het in Noorwegen juist koeler en in Zweden warmer.
- Het verband tussen reliëf en temperatuur is: hoe hoger, hoe kouder, per 100 m omhoog gaat de temperatuur met 0,6 ºC naar beneden. 

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

Neerslag en reliëf
Een gebergte kan de scheiding vormen tussen een gebied waar het veel regent en een droog gebied.
Hoe werkt het?
Vochtige lucht van zee moet opstijgen tegen een gebergte. Lucht die opstijgt koelt af (hoe hoger hoe kouder) en het gaat regenen: stuwingsregen

De natte kant van een gebergte heet: loefzijde (windkant)
Aan de andere kant van het gebergte valt bijna geen neerslag omdat de lucht hier weer daalt. Dalende lucht warmt op, waterdruppels worden weer waterdamp: het is hier droog. We zeggen ook wel dat dit gebied in de regenschaduw ligt.
De droge kant van een gebergte heet: lijzijde

Kijk op de volgende dia om de tekening te zien die dit uitlegt.

Slide 12 - Slide

Reliëf & neerslag
- Door de bergen ontstaan stuwingsregens aan de Noorse westkust.
Het regent daardoor veel. 
- Aan de andere kant valt minder neerslag.
Dit is de kant van de regenschaduw. 


- Als er geen bergen zijn, kunnen aanlandige winden ver het binnenland binnendringen. Dit komt veel voor in het laagland van
West- en Oost-Europa. Hoe verder naar het oosten, hoe minder neerslag
de winden kunnen meenemen. 

- Zelfs in het vlakke Nederland speelt reliëf een rol. In gebieden die hoger
liggen valt meer neerslag, zoals Zuid-Limburg en de Veluwe.

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Video

Slide 15 - Slide

B73:klimaten
Cf = zeeklimaat
Cs = middelandse zeeklimaat
Df= landklimaat
B= droog klimaat 
ET= Toendra klimaat
EH= Hooggebergte klimaat
f= hele jaar neerslag
s=droge zomer
T=toendra en H= hoogebergte

Slide 16 - Slide

Nog een ezelsbruggetje
A = APEN, apen zitten in het tropisch regenwoud
B = BLOEDHEET, het is heet in de woestijn
C = CEE (ZEE) KLIMAAT voor iemand die slist
D = duitsLAND, heeft een land klimaat
E = EXTREEM KOUD, het is koud op de polen

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Landijs/gletsjer?

Slide 22 - Slide

Leerdoelen
Aan het einde van de les:
• Weet je welk klimaat Gambia heeft.
• Weet je welke natuurlandschappen Gambia heeft.
• Heb je een beeld van de cultuur in Gambia.

Leerdoelen 6.4
Aan het einde van de les:

- Hoe zijn de klimaten in Europa de afgelopen eeuw veranderd?

Slide 23 - Slide

Zeeklimaat
Hooggebergteklimaat
Middellandse zeeklimaat
Landklimaat
pool/toendraklimaat

Slide 24 - Drag question

       Klimaatverandering in Europa
                  Je spreekt over klimaatverandering                        als het weer en/of het klimaat over                          een lange periode op aarde verandert.

Slide 25 - Slide

IJstijden B118
IJstijden en interglaciale tijden wisselden elkaar af. 

Belangrijk kenmerk: 
er valt in de winter meer sneeuw dan in de zomer wegsmelt.


Ook het albedo effect had een negatief gevolg, het werd daardoor kouder op aarde!

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Video

15.000 en 45.000 jaar vanaf nu!!

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Video

Landijs en zeeijs
LANDIJS
Kenmerk?



ZEE-IJS
Kenmerk?

Slide 30 - Slide

  • Landijs
  • Zee-ijs
  • Drijfijs

Slide 31 - Slide

Landijs
Gletsjer B119

Slide 32 - Slide

Gletsjers B119
  • Een gletsjer begint in een firnbekken: een verzamelplek voor sneeuw hoog in de bergen.
  • Firn = korrelige sneeuw.
  • Bij een vol firnbekken glijdt een ijstong richting dal.
  • Firnbekken + ijstong = gletsjer. 
  • Lage snelheid. 
  • Een gletsjer is voortdurend in beweging, maar lijkt stil te liggen.  
  • Smelt in het dal en is er een gletsjerrivier. 

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Video

Landijs/gletsjer

Slide 35 - Slide

Vroeger ...
... en nu!
Klimaatverandering in koude gebieden B142
Noem 3 verschillen!

Slide 36 - Slide

Gletsjers ontstaan ...
A
in het laagland
B
in berggebieden
C
in het dal
D
hoog in de bergen

Slide 37 - Quiz

Gletsjers zijn een vorm van ...
A
zee ijs
B
landijs
C
waterijs
D
gemengd ijs

Slide 38 - Quiz

Wat is de snelheid van een gletsjer?
A
30 tot 40 meter per dag
B
10 tot 20 meter per week
C
20 tot 50 meter per week
D
40 tot 50 meter per jaar

Slide 39 - Quiz

Broeikaseffect

Slide 40 - Slide

Slide 41 - Video

Broeikaseffect in koude gebieden B142
  • Arctic greening =meer vegetatie in de koude gebieden.
  • Voordeel: meer landbouwoppervlak.
  • Nadeel:  zeespiegelstijging , landen kunnen overstromen.

Slide 42 - Slide

Slide 43 - Video

Broeikaseffect in droge gebieden B143
  • Droge gebieden worden nog droger.
  • Meer verdamping.
  • Watertekorten.
  • Verwoestijning.

Slide 44 - Slide

Klimaatverandering is het weer gemeten over....
A
1 jaar
B
15 jaar
C
30 jaar
D
60 jaar

Slide 45 - Quiz

Zonnestralen worden verwarmt door aardoppervlak
Broeikasgassen in de dampkring
Weerkaatsing van zonnestralen
De aarde geeft warmte af aan de atmosfeer
Vastgehouden warmte

Slide 46 - Drag question

effect in koude gebieden
effect in warme gebieden
meer planten
minder planten
minder water
meer water
meer landbouwgrond
minder landbouwgrond

Slide 47 - Drag question

Hoe goed heb je de les begrepen?
😒🙁😐🙂😃

Slide 48 - Poll

Ik kan in grote lijnen antwoord geven op de volgende leerdoelen:
- weet je wat de kenmerken zijn van de belangrijkste klimaten van de gematigde zone in Europa: Zeeklimaat/ Middellands Zeeklimaat/ Landklimaat/ Toendraklimaat/Hooggebergteklimaat
- weet je wat het verband is tussen klimaat en plantengroei


Ja, moet lukken
Grotendeels
Een beetje
Nee

Slide 49 - Poll