Thema 3 Genetica B1 Fenotype en genotype

Thema 3 Genetica
boek 4A
1 / 45
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Thema 3 Genetica
boek 4A

Slide 1 - Slide

Vandaag
  • Periode 4
  • Thema 3 Genetica
  • uitleg PO gedrag

Slide 2 - Slide

Thema 3 Genetica
B1 
Genotype en fenotype

Slide 3 - Slide

Zet in de juiste volgorde van
klein naar groot:
A
cel - chromosoom - DNA - gen
B
gen - chromosoom - DNA - cel
C
gen - chromosoom -cel - DNA
D
gen - DNA - chromosoom - cel

Slide 4 - Quiz

Wat is een gen?
A
De informatie voor alle erfelijke eigenschappen
B
Alle zichtbare eigenschappen
C
Een deel van een chromosoom met informatie voor één eigenschap.
D
Een chromosoom in de celkern met erfelijke informatie.

Slide 5 - Quiz

Zet de juiste omschrijving bij het juiste begrip.
chromosoom
gen
allel
draad van DNA  met erfelijke informatie
deel van een chromosoom met erfelijke info over 1 eigenschap
uitvoering (verschijningsvorm) van een gen

Slide 6 - Drag question

Leerdoelen en begrippen
1. Je kunt omschrijven wat het fenotype en wat het genotype van een organisme is.  

2. Je kunt omschrijven wat DNA-sequentie en genexpressie betekenen.  

3. Je kunt uitleggen dat een fenotype tot stand komt door de combinatie van genotype en de invloed van milieufactoren.


Begrippen: fenotype, genotype, karyotype, chromosomenportret/karyogram, homologe chromosomen, geslachtschromosomen, gen, nucleotiden, genoom, basenparing, DNA-sequentie, allel, genexpressie, inactivatie, milieufactoren, modificatie, aangeboren afwijking, erfelijke ziekte/aandoening

Slide 7 - Slide

Genotype: alle erfelijke informatie die vastligt in het DNA/chromosomen

Fenotype: het uiterlijk van een organisme

Slide 8 - Slide

Genotype
  • In élke cel van je lichaam is dezelfde erfelijke informatie aanwezig (alleen niet in cellen zonder kern: rode bloedcellen)

  • Mensen hebben in elke lichaamscel 46 chromosomen (23 paren)

  • Een stukje DNA waar informatie staat over één bepaalde eigenschap = GEN


Slide 9 - Slide

Fenotype

  • Het fenotype zijn de waarneembare eigenschappen van een organisme

  • Je kunt je fenotype aanpassen

  • Deze aanpassingen geef je niet door aan je nakomelingen

Slide 10 - Slide

0

Slide 11 - Video

Opdracht
Lees in stilte blz 124 
Maak zelfstandig opdracht 1 en 2

timer
7:00

Slide 12 - Slide

Diploïd / haploïd
Lichaamscellen zijn diploïd
(chromosomen in paren)

Geslachtscellen zijn haploïd
(chromosomen in enkelvoud)

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Genen
Voor elke erfelijke eigenschap geldt:
Je hebt 1 gen van je moeder en 1 gen van je vader gekregen

Slide 17 - Slide

Een baby is dus een mix van 2 sets van 23 chromosomen
De moeder heeft voor elke erfelijke eigenschap 2 genen. Ze geeft er maar 1 door in haar eicel van elke eigenschap.
De vader heeft dit ook. 

Een baby is dus een mix van de genen.

Slide 18 - Slide

Voorbeelden van erfelijke/genetische eigenschap

Slide 19 - Slide

Welke duim heb jij?

Slide 20 - Slide

Welke variant heb jij? Links of rechts?

Slide 21 - Slide

Heb je de linker- of de rechtervariant?
A
links
B
rechts

Slide 22 - Quiz

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Een nucleotide bestaat uit drie onderdelen: een fosfaatgroepdesoxyribose (een suiker) aan de zijkanten van de DNA 'ladder' en de 'tredes' bestaan uit een stikstofbase die een paar vormen met de base van een andere nucleotide. A met T en C met G.

Slide 25 - Slide

Opdracht
Lees blz 125 en 126 in stilte
Maak zelfstandig opdracht 3 en 4

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Genotype of milieu?
  •  Sommige eigenschappen (vrijwel) uitsluitend bepaald door genotype 
        Voorbeelden? Oogkleur, bloedgroep 
 
  •  Andere eigenschappen (vrijwel) uitsluitend bepaald door milieu 
        Voorbeelden?  Litteken, lengte van de nagels 
  
  •  Bij veel eigenschappen stelt genotype de uiterste grenzen vast en  bepaalt      het milieu hoe dicht de grenzen worden benaderd 
        Voorbeeld... 
 
 
 Bij veel eigenschappen stelt genotype de uiterste grenzen vast en 
  bepaalt het milieu hoe dicht de grenzen worden benaderd 
 
Voorbeeld? 

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Dus...
Genotype + Milieu --> Fenotype

Slide 30 - Slide

Modificatie
Bij een modificatie verandert de erfelijke informatie in de chromosomen niet 
en wordt dus niet doorgegeven aan nakomelingen

Slide 31 - Slide

Aangeboren of erfelijk?
  • Aangeboren: wanneer afwijking, aandoening of ziekte in de baarmoeder ontstaat

  • Erfelijk: wanneer de afwijking, aandoening of ziekte genetisch via de ouders wordt doorgegeven

Slide 32 - Slide

PO Gedrag
- Kies het te bestuderen dier(en) en stel een onderzoeksvraag op, laat het door je docent controleren
- Maak dan allebei eerst een ethogram (met minstens tien elementen) en daarna een leeg protocol formulier.
- Voeg jullie ethogrammen samen tot één ethogram waar jullie allebei mee kunnen werken
- Maak samen een verslag volgens de aanwijzingen in de opdracht (zie ELO) en de beschrijving in het boek.
- Lever je verslag in via de ELO in week 15  maandag 11/4

Slide 33 - Slide

Huiswerk

Slide 34 - Slide

Maak opdracht 1 t/m 7

Klaar?
Maak daarna de Samenhang "Blowen en risico op psychosen' en maak opdracht 8. Maak ook de Olympiade opdracht 5.

Sluit je week af met de Flitskaarten en Test Jezelf van B1

Op de volgende bladzijde eventueel nog een extra uitlegvideo

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Video

Lesafsluiter

Slide 37 - Slide

Welke stelling is juist?
A
Fenotype = genotype + milieu
B
Milieu = genotype + fenotype
C
Genotype = fenotype + milieu

Slide 38 - Quiz

Mathilde laat haar haren blonderen bij de kapper. Verandert hierdoor haar genotype?
En haar fenotype?
A
genotype wel fenotype niet
B
genotype niet fenotype wel
C
genotype niet fenotype niet
D
genotype wel fenotype wel

Slide 39 - Quiz

Heeft een vlinder hetzelfde fenotype als de rups waaruit hij is ontstaan? En hetzelfde genotype?
A
alleen hetzelfde fenotype
B
alleen hetzelfde genotype
C
zowel hetzelfde fenotype als hetzelfde genotype

Slide 40 - Quiz

Dit hiernaast is een karyogram van een....
A
zaadcel
B
eicel
C
lichaamscel
D
is niet te zeggen

Slide 41 - Quiz

Hoeveel chromosomenparen hebben de meeste mensen in hun lichaamscellen?
A
22
B
23
C
44
D
46

Slide 42 - Quiz

Hoeveel erfelijk materiaal heeft een gameet (geslachtscel), ten opzichte van een gewone cel.
A
Net zoveel
B
1/2
C
1/4
D
2x zoveel

Slide 43 - Quiz

Een allel is een variant van een
A
basepaar
B
nucleotide
C
gen
D
chromosoom

Slide 44 - Quiz

Het stukje van een DNA molecuul heeft de volgende sequentie: TGCAAA
Wat is basenvolgorde (sequentie) van de tegenoverliggende nucleotiden?
A
ACGTTT
B
TTTGCA
C
TGCAAA
D
AAACGT

Slide 45 - Quiz