This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Les 2 - zinsdelen
Slide 1 - Slide
Doel van de les:
We oefenen met de woordsoorten die we al kennen:
groep 5 & 6:
lidwoorden
zelfstandig naamwoorden
werkwoorden
bijvoeglijk naamwoorden
voorzetsels
Doel van de herhalingsles
We oefenen met het benoemen van de volgende zinsdelen:
groep 5 & 6
het onderwerp
groep 6 extra
de persoonsvorm
het gezegde.
Slide 2 - Slide
Doel van de les:
We oefenen met de woordsoorten die we al kennen:
groep 5 & 6:
lidwoorden
zelfstandig naamwoorden
werkwoorden
bijvoeglijk naamwoorden
voorzetsels
Op de volgende slides kan je de uitleg filmpjes kijken die bij de methode horen.
Daarna volgen er vragen over de zinsdelen. Aan het eind is er nog een stuk alleen voor groep 6. Dit gaat over het de persoonsvorm en het gezegde. Groep 5 hoeft deze slides niet te maken.
Succes!
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Video
Slide 5 - Video
00:02-00:02
Alleen voor groep 6
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Video
Onderwerp
Het onderwerp vind je door jezelf af te vragen:
Wie/wat doet er iets?
De kippen lopen op straat.
De kippen doen iets.
De kippen = onderwerp.
In de volgende slides schrijf je steeds het onderwerp op.
Slide 8 - Slide
De juf stelt de eerste vraag aan de kinderen.
Slide 9 - Open question
Ik loop samen met mijn moeder door de stad om kleren te kopen.
Slide 10 - Open question
Is die stad zo groot?
Slide 11 - Open question
In de tuin zit een dwerg.
Slide 12 - Open question
Op zijn verjaardag krijgt Jasper een nieuwe fiets cadeau.
Slide 13 - Open question
De ouders van Kim gaan morgen op vakantie.
Slide 14 - Open question
Mijn katten zijn heel lief.
Slide 15 - Open question
Alle dieren uit de dierentuin mogen weer naar buiten.
Slide 16 - Open question
Over hoeveel dagen vieren wij in Nederland Pasen?
Slide 17 - Open question
Mijn vader, moeder, broertje en ik gaan op vakantie naar Spanje.
Slide 18 - Open question
Het is heel koud buiten.
Slide 19 - Open question
De auto's razen langs.
Slide 20 - Open question
Jij hebt thuis een grote hond.
Slide 21 - Open question
Groep 5 oefent met het onderwerp
A
Groep 5
B
onderwerp
C
oefent
D
met het
Slide 22 - Quiz
Groep 6 oefent met de persoonsvorm en het gezegde.
A
oefent
B
Groep 6
C
de persoonsvorm
D
het gezegde
Slide 23 - Quiz
Leg het onderwerp in de zin uit.
Slide 24 - Open question
00:00-00:02
Alleen voor groep 6
Slide 25 - Slide
Eind groep 5 deel.
Dit is het einde voor groep 5. Je mag natuurlijk wel kijken of je het al snapt en oefenen!
Groep 6 gaat hier verder met de persoonsvorm en het gezegde.
Slide 26 - Slide
De persoonsvorm
In de volgende slides noem je steeds de persoonsvorm van de zin.
weet je het niet meer? kijk het filmpje aan het begin van de les nog eens.
Slide 27 - Slide
Ruben gaat met Jayden voetballen.
Slide 28 - Open question
Wat is de persoonsvorm?
Nina wil een appel eten.
Slide 29 - Open question
Tijn loopt naar school.
Minke gaat naar pianoles.
De hond rent weg van zijn baas.
Persoonsvorm
onderwerp
rent
De hond
gaat
Minke
Tijn
loopt
Slide 30 - Drag question
Vliegt de duif over het dak?
Almere ligt in de provincie Flevoland.
onderwerp
persoonsvorm
ligt
Almere
vliegt
De duif
Slide 31 - Drag question
Sanne leert een paar Engelse woorden. De kinderen ............ een paar Engelse woorden. Welk woord moet er op de puntjes staan?
Slide 32 - Open question
Amy gaat elke maandag naar muziekles. De kinderen ............ elke maandag naar muziekles. Wat moet er op de puntjes staan?
Slide 33 - Open question
Ik ben een beetje verkouden. Wij .......... een beetje verkouden. Wat moet er op de puntjes staan?
Slide 34 - Open question
Het gezegde
Het gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin, dus ook de persoonsvorm.
Ik heb lekker gegeten met mijn moeder.
Slide 35 - Slide
Wat is het gezegde in de volgende zin: Ik ben naar school gelopen.
A
Ik
B
ben gelopen
C
naar school
Slide 36 - Quiz
Wat is het gezegde in deze zin: Groep 5 heeft de les al gemaakt.
A
Groep 5
B
heeft gemaakt
C
de les
Slide 37 - Quiz
Persoonsvorm
Onderwerp
Gezegde
Die aardige jongen
heeft
een bos bloemen
aan het meisje
gegeven.
Slide 38 - Drag question
Persoonsvorm
Onderwerp
Gezegde
De scheidsrechter
heeft
een rode kaart
aan onze trainer
gegeven.
Slide 39 - Drag question
Persoonsvorm
Onderwerp
Gezegde
De meester
heeft
ons
lekkere taart
gegeven.
Slide 40 - Drag question
Persoonsvorm
Onderwerp
Gezegde
De dokter
heeft
aan de patiënt
pillen
gegeven.
Slide 41 - Drag question
Wat is de persoonsvorm en het gezegde van de zin?
Het onverwachte ongeluk was goed afgelopen.
A
Was
B
Afgelopen
C
Was afgelopen
D
was goed afgelopen
Slide 42 - Quiz
Wat is het onderwerp van de zin?
De appels liggen in de fruitmand naast de bananen.
A
De bananen
B
de appels en de bananen
C
in de fruitmand naast de bananen
D
de appels
Slide 43 - Quiz
Leg uit hoe je het onderwerp in een zin kan vinden.