This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Herhalingsles 4.1 t/m 4.5
Slide 1 - Slide
Pak allemaal een whiteboard.
Slide 2 - Slide
Verbrandingsproducten bevatten altijd de atoomsoort:
A
O
B
H
C
C
D
S
Slide 3 - Quiz
De verbrandingsproducten bij de volledige verbranding van C2H6 zijn:
A
C, H, S
B
CO2,H2O
C
SO2,H2O
D
CO,H2O
Slide 4 - Quiz
De verbrandingsproducten bij de volledige verbranding van C2H5S zijn:
A
C, H, S
B
CO2,H2O,SO2
C
CO2,H2O
D
CO2,H2O,S
Slide 5 - Quiz
Welk reagens wordt gebruikt voor het aantonen van:
Koolstofdioxide (CO2)
Water (H2O)
Helder kalkwater
Wit kopersulfaat
Slide 6 - Drag question
Wat is de systematische naam voor CO2
Wat is de systematische naam voor CO2
A
dikoolstofoxide
B
koolstofmono-oxide
C
koolstofdioxide
D
zuurstof
Slide 7 - Quiz
Bij een experiment met een verbranding ontdek je dat waterdamp en zwaveldioxide zijn ontstaan. Welke formule zou er bij de brandstof kunnen horen?
A
C3H8
B
C3H8O
C
H2S
D
SO2
Slide 8 - Quiz
Wanneer het metaal barium verbrand wordt, ontstaat er een nieuwe stof. Hoe noem je het reactieproduct?
A
bariumoxide
B
oxide
C
verbrand barium
D
zuurstof
Slide 9 - Quiz
Bekijk de reactievergelijking: C3H8 + 5 O2 → 3 CO2 + 4 H2O Welk type reactie is dit?
A
ontleding
B
verbranding
Slide 10 - Quiz
Bekijk de reactievergelijking: 2 PCl3 → 2 P + 3 Cl2 Welk type reactie is dit?
A
ontleding
B
verbranding
C
overig
Slide 11 - Quiz
Om 24 gram magnesium te verbranden is 16 gram zuurstof nodig. Hoeveel magnesiumoxide ontstaat hierbij?
A
8,0 g
B
16 g
C
24 g
D
40 g
Slide 12 - Quiz
Welk gas is een broeikasgas?
A
koolstofdioxide
B
koolstofmono-oxide
C
stikstof
D
stikstofdioxide
Slide 13 - Quiz
Bekijk de volgende stellingen: I Benzine, lpg en diesel worden gemaakt uit aardolie. II Fossiele brandstoffen zijn de meest gebruikte brandstoffen. Welke stelling is/welke stellingen zijn juist?
A
Stelling I is juist
B
Stelling II is juist
C
Beide stellingen zijn juist
D
Geen van beide stellingen is juist
Slide 14 - Quiz
Bekijk de volgende stellingen: I Als de gemiddelde temperatuur hoger wordt, heeft dit geen nadelige effecten. II Het weer wordt rustiger als gevolg van het versterkte broeikaseffect. Welke stelling is/welke stellingen zijn juist?
A
Stelling I is juist
B
Stelling II is juist
C
Beide stellingen zijn juist
D
Geen van beide stellingen is juist
Slide 15 - Quiz
Bekijk de volgende stelling: Het maakt voor het klimaat niet uit als je de verwarming in de winter een graadje hoger zet. Is deze stelling waar of niet waar?
A
Waar
B
Niet waar
Slide 16 - Quiz
+
Geef een kloppende reactievergelijking van de volgende reactie:
... Fe2O3
... O₂
... Fe
4
1
2
3
5
Slide 17 - Drag question
Thermolyse
Fotolyse
Elektrolyse
Elektrische energie
Warmte
Licht
Slide 18 - Drag question
Geef van de volgende stoffen aan of het een ontleedbare of niet-ontleedbare stof is.
ontleedbaar
niet ontleedbaar
CO2
CO
N2O
Na
Slide 19 - Drag question
Verbranding
Ontleding
Fase-overgang
Hout (s) + zuurstof (g) --> koolstofdioxide (g) + water (g)
Aluminiumoxide (s) --> aluminium (s) + zuurstof (g)
Papier (s) --> water (g) + witte rook (g) + koolstof (s)
water (s) --> water (l)
Slide 20 - Drag question
Als je het kalk uit de waterkoker wilt laten halen moet je dit met een zure stof doen, hiervoor wordt azijnzuur gebruikt. De azijnzuur moet in overmaat of ondermaat moeten worden toegevoegd?
A
Overmaat
B
Ondermaat
Slide 21 - Quiz
Je laat 2,50 g H2 reageren met 50,0 g CO2. Welke stof is in overmaat de massaverhouding is 1,00 : 21,8