oefenen circulatie EEHK

Bloed uit de lichaamscirculatie (grote bloedsomloop) komt het hart binnen via ....
A
De rechter boezem
B
De rechter kamer
C
De linker boezem
D
De linker kamer
1 / 42
next
Slide 1: Quiz
VerzorgendeMBOStudiejaar 1

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Bloed uit de lichaamscirculatie (grote bloedsomloop) komt het hart binnen via ....
A
De rechter boezem
B
De rechter kamer
C
De linker boezem
D
De linker kamer

Slide 1 - Quiz

Het hart is opgebouwd uit twee boezems en twee kamers
A
Deze stelling is correct
B
De stelling is niet correct

Slide 2 - Quiz

De hartpunt ligt meestal naar ........ gericht
A
Linksonder
B
Rechtsonder

Slide 3 - Quiz

Het hart ligt in het hartzakje. Het hartzakje heeft 3 lagen: een binnenste laag, een buitenste laag en de ruimte tussen de twee lagen in. Welke laag maakt het vocht in het hartzakje aan
A
Binnenste laag
B
Buitenste laag
C
Ruimte tussen de lagen

Slide 4 - Quiz

Het hart pompt het bloed in een ............ bloedsomloop
A
Enkele
B
Dubbele

Slide 5 - Quiz

Bloed uit de longcirculatie (kleine bloedsomloop) komt het hart binnen via .......
A
Rechter boezem
B
Rechter kamer
C
Linker boezem
D
Linker kamer

Slide 6 - Quiz

Beide holle aderen monden uit in
A
Rechter kamer
B
Linker kamer
C
Rechter boezem
D
Linker boezen

Slide 7 - Quiz

Beide holle aderen vervoeren ......... bloed
A
Zuurstofarm
B
Zuurstofrijk

Slide 8 - Quiz

De lichaamsslagader transporteert ............... bloed vanuit de linker kamer naar de rest van het lichaam
A
Zuurstofrijk
B
Zuurstofarm

Slide 9 - Quiz

De longslagader transporteert ........... bloed vanuit de rechter kamer naar de longen
A
Zuurstofrijk
B
Zuurstofarm

Slide 10 - Quiz

De longader transporteert zuurstofrijk bloed vanuit de longen naar de linker boezem
A
Deze stelling is correct
B
Deze stelling is niet correct

Slide 11 - Quiz

De bloedsomloop (circulatie) verzorgt de lichaamsweefsels. Wat is de functie van de bloedsomloop?
A
Aanvoeren van voedingsstoffen naar weefsels
B
Verwerken van voedingsstoffen
C
Aanvoeren van afvalproducten naar weefsels

Slide 12 - Quiz

Wat bekent het begrip hartminuutvolume
A
De hoeveelheid bloed dat per minuut wordt rondgepompt
B
De hoeveelheid bloed dat per hartslag wordt rondgepompt
C
Het aantal slagen per minuut
D
Het aantal hartslagen per uur

Slide 13 - Quiz

Het hart wordt zelf van bloed voorzien door de kransslagaders. Uit welk bloedvat ontstaan deze kransslagaders?
A
De longslagader
B
De longader
C
De lichaamsslagader
D
De onderste holle ader

Slide 14 - Quiz

Wat wordt in deze afbeelding in geel aangegeven
A
De rechter boezem
B
De rechter kamer
C
Linker boezem
D
Linker kamer

Slide 15 - Quiz

Het hart pompt via de linker kamer bloed in de ..................................................
A
Lichaamsslagader
B
Long slagader
C
Onderste holle ader
D
Long ader

Slide 16 - Quiz

Een hartcyclus is een bepaalde volgorde van gebeurtenissen die optreden in de tijd tussen de ene hart slag en de volgende. Waarmee start elke normale hartcyclus?
A
Actiepotentiaal in de sinusknoop
B
Actiepotentiaal in de AV knoop
C
Actie potentiaal in de bundel van His
D
Actiepotentiaal in de Purkinje-vezels

Slide 17 - Quiz

Door verschillende harttonen te beluisteren kun je horen in welke fase van de cyclus het hart zich bevindt. Welke harttoon geeft het begin van de systole aan
A
Eerste harttoon
B
Tweede harttoon
C
Derde harttoon
D
Vierde harttoon

Slide 18 - Quiz

Wat betekent het begrip slagvolume?
A
Het volume aan bloed dat per hartslag wordt rondgepompt
B
Het volume aan bloed dat per minuut wordt rondgepompt
C
Het volume aan bloed dat per ademhaling wordt rondgepompt

Slide 19 - Quiz

Wat is de totale bloedstroom in de bloedsomloop van een volwassen persoon in rust
A
5000 milliliter per minuut
B
1000 milliliter per minuur
C
5000 milliliter per uur
D
1000 milliliter per uur

Slide 20 - Quiz

Wat gebeurt er met het hartminuutvolume bij inspanning?
A
Neemt af
B
Blijft gelijk
C
Neemt toe

Slide 21 - Quiz

De periode van samentrekking tijdens de hartcyclus noemen we de
A
Systole
B
Diastolo

Slide 22 - Quiz

Bijna alle bloedvaten zijn opgebouwd uit drie lagen; de binnenste, de middelste en de buitenste laag.
Welke laag bevat glad spierweefsel
A
Binnenste laag
B
Middelste laag
C
Buitenste laag

Slide 23 - Quiz

Welke bloedvaten bevatten het meest glad spierweefsel
A
De grote slagaders
B
De kleine slagaders
C
Haarvaten

Slide 24 - Quiz

Wat is de functie van de kleinste slagaders?
A
Aanpassen van bloedstroom naar verschillende weefsels
B
Uitwisselen van voedingsstoffen
C
Ze hebben geen functie

Slide 25 - Quiz

Wat is de functie van de haarvaten
A
Uitwisseling van voedingsstoffen
B
Zorgen dat de bloeddruk overal hoog genoeg is
C
Hebben geen functie

Slide 26 - Quiz

De ademhaling zorgt er voor dat bloed makkelijk terugstroomt naar het hart.
Tijdens de inademing daalt het middenrif en door de ........ pompen de aders het bloed naar het hart
A
Druk verhoging
B
Druk verlaging

Slide 27 - Quiz

Welke factoren zijn van invloed op de bloeddruk in de slagaders?
A
Slagvolume van het hart
B
De rekbaarheid van de vaten
C
De perifere weerstand
D
Alle drie genoemde

Slide 28 - Quiz

Bloed wordt aangemaakt in
A
De milt
B
Het beenmerg
C
De nieren
D
De huid

Slide 29 - Quiz

Hoeveel procent van bloedplasma wordt gevormd door water
A
61
B
71
C
81
D
91

Slide 30 - Quiz

De ................. in het bloed bestrijden infecties
A
De rode bloedcellen
B
De witte bloedcellen
C
De bloedplaatjes

Slide 31 - Quiz

De belangrijkste rol van de bloedplaatjes is
A
Zuurstof transport
B
Afweer tegen ziekteverwekkers
C
Herstel van beschadiging door stolling

Slide 32 - Quiz

Bloedplasma bestaat voornamelijk uit......
A
Water
B
Elektrolyten
C
Eiwitten
D
Vet

Slide 33 - Quiz

Welke organen horen bij je 2e afweerlinie?
A
amandelen,milt
B
mond, neus ,vagina,
C
witte bloedcellen

Slide 34 - Quiz

wat betekent fagocyteren?
A
op eten
B
vervagen

Slide 35 - Quiz

Waar lijkt de samenstelling van lymfevocht op ?
A
bloed
B
bloedplasma
C
hersenvocht

Slide 36 - Quiz

hoe komt het dat lymfevocht wit wordt?
A
door afvalstoffen
B
door vet +eiwit
C
door witte bloedcellen

Slide 37 - Quiz

Waar komt het vocht uit de lymfe vandaan
A
uit je aders
B
uit je slagaders
C
het vocht uit de haarvaten

Slide 38 - Quiz

hoe komt de lymfe weer terug in je bloed?
A
via de li en re sleutelbeenader
B
via de aorta
C
via de onderste holle ader

Slide 39 - Quiz

hoe komt het dat je lymfeklieren opzetten?
A
aanmaak van pus
B
actief worden

Slide 40 - Quiz

stelling ;
een lymfeklier heeft meerdere afvoerkanaaltjes
A
waar
B
niet waar

Slide 41 - Quiz

Wat gebeurt er als je de verkeerde bloedgroep hebt gekregen
A
maak je antistoffen aan
B
klontert je bloed
C
kun je geen donor meer zijn

Slide 42 - Quiz