3.3 D signaalwoord tegenstelling

lesopbouw
huiswerk 10 t/m 14 bespreken
  • wat weet je al?
  • doel
  • uitleg
  • zelfstandig werken
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 1

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

lesopbouw
huiswerk 10 t/m 14 bespreken
  • wat weet je al?
  • doel
  • uitleg
  • zelfstandig werken

Slide 1 - Slide

Doel
Aan het einde van de les weet ik wat signaalwoorden zijn.
Ik kan de signaalwoorden noemen die een tegenstelling aangeven.

Slide 2 - Slide

Wat zijn signaalwoorden?

Slide 3 - Open question

Signaalwoorden 
Signaalwoorden geven een verband aan tussen woorden, zinnen of alinea's. 
Bijvoorbeeld een opsomming.

Voorbeeld:  Ik eet bij de snackbar vaak een patatje ook neem ik een kroket en daarnaast een cola.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Signaalwoorden tegenstelling
Signaalwoorden die een tegenstelling aangeven:
maar - daarentegen - echter - toch - integendeel

Ik zat daar te wachten, toch verveelde ik mij niet. 
Isa wilde langer blijven, maar mocht helaas niet blijven van haar ouders. 

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

De weerman vertelde dat het vandaag mooi weer zou worden, maar het regende heel erg!
Wat is het signaalwoord in deze zin en wat is de tegenstelling?

Slide 8 - Open question

Voor Luuk is de oorlog voorbij. Voor de Nederlandse Ida en de Deense Kirsten daarentegen is de oorlog nog niet voorbij.
Welk woord is het signaalwoord en wat is de tegenstelling?

Slide 9 - Open question

Ik kan signaalwoorden die in een tekst een tegenstelling aangeven benoemen.
JA
NEE
MISSCHIEN

Slide 10 - Poll

Aan de slag!
H 3.3 
opdracht 9 t/m 12
opdracht 13 t/m 26  

Slide 11 - Slide

afsluiting
Heb jij het doel behaald?
Wat is het verschil tussen hoofdzaken en bijzaken?

Slide 12 - Slide