This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
lesopbouw
huiswerk 10 t/m 14 bespreken
wat weet je al?
doel
uitleg
zelfstandig werken
Slide 1 - Slide
Doel
Aan het einde van de les weet ik wat signaalwoorden zijn.
Ik kan de signaalwoorden noemen die een tegenstelling aangeven.
Slide 2 - Slide
Wat zijn signaalwoorden?
Slide 3 - Open question
Signaalwoorden
Signaalwoorden geven een verband aan tussen woorden, zinnen of alinea's.
Bijvoorbeeld een opsomming.
Voorbeeld: Ik eet bij de snackbar vaak een patatje ookneem ik een kroket en daarnaast een cola.
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Video
Signaalwoorden tegenstelling
Signaalwoorden die eentegenstelling aangeven:
maar - daarentegen - echter - toch - integendeel
Ik zat daar te wachten, toch verveelde ik mij niet.
Isa wilde langer blijven, maar mocht helaas niet blijven van haar ouders.
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
De weerman vertelde dat het vandaag mooi weer zou worden, maar het regende heel erg! Wat is het signaalwoord in deze zin en wat is de tegenstelling?
Slide 8 - Open question
Voor Luuk is de oorlog voorbij. Voor de Nederlandse Ida en de Deense Kirsten daarentegen is de oorlog nog niet voorbij. Welk woord is het signaalwoord en wat is de tegenstelling?
Slide 9 - Open question
Ik kan signaalwoorden die in een tekst een tegenstelling aangeven benoemen.
JA
NEE
MISSCHIEN
Slide 10 - Poll
Aan de slag!
H 3.3
opdracht 9 t/m 12
opdracht 13 t/m 26
Slide 11 - Slide
afsluiting
Heb jij het doel behaald?
Wat is het verschil tussen hoofdzaken en bijzaken?