This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Herhaling
Wat zou deze quote met de les te maken kunnen hebben?
Slide 2 - Slide
Vraag 1: Wat is een crediteur?
A
Een eigenaar die geld uit de kas voor privézaken gebruikt
B
Een klant van wie nog geld ontvangen moet worden
C
Een leverancier aan wie nog geld betaald moet worden
Slide 3 - Quiz
Vraag 2: Modehuis Babette heeft per bank € 5.400,- betaald aan een leverancier. Wat gebeurt er met de grootboekrekening ‘Bank’ van Modehuis Babette?
A
De rekening verandert niet
B
De rekening wordt gecrediteerd
C
De rekening wordt gedebiteerd
Slide 4 - Quiz
Vraag 3: Modehuis Babette heeft voor € 3.500,- aan goederen per kas verkocht. Wat gebeurt er met de grootboekrekening ‘Kas’ van Modehuis Babette?
A
De rekening verandert niet
B
De rekening wordt gecrediteerd
C
De rekening wordt gedebiteerd
Slide 5 - Quiz
Vraag 4: IJssalon San Marco heeft van een klant € 1.750,- ontvangen per bank. Wat gebeurt er met de grootboekrekening ‘Debiteuren’ van ijssalon San Marco?
A
De rekening verandert niet
B
De rekening wordt gecrediteerd
C
De rekening wordt gedebiteerd
Slide 6 - Quiz
Vraag 5: BR Bikes heeft voor € 800,- aan goederen verkocht op rekening en geleverd. De goederen hebben een inkoopwaarde van € 600,-. Wat gebeurt er met de grootboekrekening ‘Voorraad goederen’ van BR Bikes?
A
De rekening verandert niet
B
De rekening wordt gecrediteerd
C
De rekening wordt gedebiteerd
Slide 7 - Quiz
Staat op de balans
Eigen vermogen
Hypotheek
Inventaris
Schoonmaakkosten
Voorraad goederen
Winst
Slide 8 - Drag question
Vraag 7: Welke van onderstaande gegevens kan in de beginbalans komen?
A
Crediteuren
B
Opbrengst verkopen
C
Reclamekosten
Slide 9 - Quiz
Op de resultaten rekening
Debiteuren
Energiekosten
Inkoopwaarde verkopen
Lening
Opbrengst verkopen
Rentekosten
Slide 10 - Drag question
Vraag 9: Welke van onderstaande gegevens kan op de resultatenrekening komen?
A
Hypotheek
B
Inkoopwaarde goederen
C
Voorraad goederen
Slide 11 - Quiz
Vraag 10: Welke van onderstaande gegevens is een liquide middel?
A
Kasgeld
B
Schuld aan leveranciers
C
Voorraad goederen
Slide 12 - Quiz
Vraag 11: Welke van onderstaande gegevens is een vaste activa?
A
Een hypotheek
B
Een voorraad artikelen
C
Een winkelpand
Slide 13 - Quiz
Vraag 12: Welke van onderstaande gegevens is lang vreemd vermogen?
A
Crediteuren
B
Eigen vermogen
C
Hypothecaire lening
Slide 14 - Quiz
Vraag 13: Wat is een voorbeeld van kort vreemd vermogen?
A
Een hypothecaire lening voor een bedrijfspand
B
Een lening bij de bank met een looptijd van drie jaar
C
Een schuld bij een leverancier
Slide 15 - Quiz
Vraag 14: Wat voor rekening is de grootboekrekening ‘Privé’?
A
Een hulprekening van het eigen vermogen
B
Een rekening van bezit
C
Een rekening van schuld
Slide 16 - Quiz
Vraag 15: Wat voor rekening is de grootboekrekening ‘Gebouwen’?