Les 1

De Overheid
De overheid en ons inkomen
1 / 20
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

De Overheid
De overheid en ons inkomen

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?
  • Herhaling van de theorie van leerjaar 3
  • Uitleg van de stof van paragraaf 6.1
  • Herhalen van de stof van hoofdstuk 5 & leerjaar 3
  • Huiswerk opgeven

Slide 2 - Slide

Staatsschuld
  • een begrotingstekort - toename staatsschuld

  • een begrotingsoverschot- afname staatschuld

Slide 3 - Slide

Begrotingsoverschot

Slide 4 - Slide

Directe / Indirecte belasting

Slide 5 - Slide

€ ............
€ 400,-
€ 1200,-
€ 3000,-
Brutoloon
Nettoloon = brutoloon - (loonbelasting + sociale premies)

Slide 6 - Slide

Consumptie stijgt door:
  • groei aantal inwoners (bevolkingsgroei)
  • hoger gemiddeld inkomen (inkomensstijging)

Slide 7 - Slide

BBP = Bruto Binnenlands Product
betekenis:
De waarde van alle geproduceerde goederen en diensten in het land 
(zie blz 14)

Slide 8 - Slide

Economische groei
  • Vraag neemt toe door stijging bevolking
  • Vraag neemt toe --> productie stijgt
  • Dan is er sprake van economische groei

Slide 9 - Slide

Economische groei is afhankelijk van:
  • de groei van de werkende bevolking
  • investeringen in machines en gereedschappen
  • de beschikbare hoeveelheid grondstoffen, energie en ruimte
  • de groei van de arbeidsproductiviteit

Slide 10 - Slide

Krimpende economie


  • Tegenvallende economie
  • Eerst volgt recessie
  • Aanhoudende recessie of krimp van bbp betekend economische crisis

Slide 11 - Slide

Hoe kom je uit een recessie?
De overheid kan:
  • Meer geld investeren in de infrastructuur.
  • De inkomstenbelasting verlagen.
  • Subsidie geven aan bedrijven die willen investeren in vernieuwende producten.
  • Investeren in verbetering van het onderwijs.

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

De overheid geeft veel geld uit aan collectieve goederen. Voor wie zijn deze bestemd?
A
Alle burgers
B
De ambtenaren
C
De rijksoverheid
D
Het rijk de provincies en gemeenten

Slide 14 - Quiz

Geef twee voorbeelden van uitgaven van de overheid voor de sociale zekerheid.

Slide 15 - Open question

Om een tekort op de rijksbegroting te verkleinen moet de overheid:
1. De belastingen verhogen.
2. Bezuinigen op de uitgaven.
A
Geen van beide zijn juist
B
Alleen maatregel 1 is juist
C
Alleen maatregel 2 is juist
D
Beide zijn juist

Slide 16 - Quiz

Indirecte belastingen heten zo omdat je ze:
A
Betaalt aan de Belastingdienst
B
Niet meteen hoeft te betalen
C
Rechtstreeks aan de overheid betaalt
D
Via een winkelier aan de overheid betaalt

Slide 17 - Quiz

De verkoop van loten van de Staatsloterij levert geld op. Een deel daarvan wordt gebruikt voor het uitbetalen van de prijzen een ander deel is winst en gaat naar het ministerie van Financiën. De winst is:
A
Een directe belasting
B
Een indirecte belasting
C
Een niet belastingontvangst
D
Een overheidsuitgave

Slide 18 - Quiz

Iris werkt op vrijdag en zaterdag in een winkel. Op haar loonstrook staat dat ze € 320 per maand verdient. Op haar bankrekening ontvangt ze € 289. Hoeveel procent wordt ingehouden op haar inkomen aan belastingen?

Slide 19 - Open question

Afsluiting
Je gaat maken als huiswerk paragraaf 6.1
Je gaat de begrippen van hoofdstuk 5 leren
En je maakt een samenvatting van paragraaf 5.3 belangrijk is:
- Welke sociale verzekeringen hebben we?
- Wat is sociale zekerheid?
- En waarom is Nederland een verzorgingsstaat?

Slide 20 - Slide