Verbos Regulares

¡Bienvenidos a tu clase de español!
9
1 / 25
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

¡Bienvenidos a tu clase de español!
9

Slide 1 - Slide

Los objetivos de esta clase

1. De regelmatige werkwoorden leren vervoegen

2. Betekenis van een aantal nieuwe werkwoorden leren 

3. Herhaling van de persoonlijke voornaamwoorden

4. Herhaling van het werkwoord SER
De doelen voor deze les

Slide 2 - Slide

OBJETIVOS (DOELEN)

  • regelmatige werkwoorden kunnen vervoegen 
  • uitbreiding voca
  • persoonlijke voornaamwoorden icm werkwoorden kunnen gebruiken
  • het werkwoord SER toe kunnen passen





SUCCESCRITERIA

  • je kent de structuur van de
regelmatige werkwoorden
  • betekenis aantal nieuwe woorden leren
  • herhalen lijst persoonlijke voornaamwoorden
  • herhalen vervoeging SER 



Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Verbos -AR-ER -IR
Regelmatige werkwoorden eindigend op -AR , -IR , -ER

Slide 5 - Slide

Regels regelmatige ww AR, ER, IR:
  • Bij ww op -AR heeft de vervoeging altijd een A behalve bij YO
  • Bij ww op -ER heeft de vervoeging altijd een E behalve bij YO
  • Bij ww op -IR heeft de vervoeging ook een E, behalve bij nosotros (-imos) en vosotros (-ís) én bij YO

  • Het accent bij de vervoeging van vosotros staat :
  • op de A (-ar) >> Habláis
  • op de E (-er) >> Coméis
  • op de I (-ir) >> Vivís

Slide 6 - Slide

Weet jij de persoonsvormen in het Spaans? Koppel de juiste Nederlandse betekenis eraan. 
Doe daarna het zelfde met de rode kaartjes. (Weet je een woord niet? zoek het op!)
YO
ÉL, ELLA, USTED
NOSOTROS, NOSOTRAS
VOSOTROS, VOSOTRAS
ELLOS, ELLAS, USTEDES
ik
jij
María y Pepe
zij (mv)
wij
hij
jullie
zij
mi hermano y yo
u (mv)
Isabel y tú
Juan
mi profesora

Slide 7 - Drag question

Oefenen met regelmatige werkwoorden op -AR
YO
ÉL, ELLA, USTED
NOSOTROS, NOSOTRAS
VOSOTROS, VOSOTRAS
ELLOS, ELLAS, USTEDES
HABLO
VISITAN
VISITAMOS
HABLÁIS
VISITA
HABLAS

Slide 8 - Drag question

Oefenen met regelmatige werkwoorden op -IR
YO
ÉL, ELLA, USTED
NOSOTROS, NOSOTRAS
VOSOTROS, VOSOTRAS
ELLOS, ELLAS, USTEDES
VIVÍS
VIVIMOS
ESCRIBE
VIVO
ESCRIBO
ESCRIBIMOS
VIVEN
VIVES
ESCRIBEN
VIVE

Slide 9 - Drag question

Oefenen met regelmatige werkwoorden op -ER
YO
ÉL, ELLA, USTED
NOSOTROS, NOSOTRAS
VOSOTROS, VOSOTRAS
ELLOS, ELLAS, USTEDES
COMO
BEBES
COMEMOS
BEBE
COMEN
BEBEN
BEBÉiS

Slide 10 - Drag question

YO
ÉL, ELLA, USTED
NOSOTROS, NOSOTRAS
VOSOTROS, VOSOTRAS
ELLOS, ELLAS, USTEDES
hablo
como
habláis
come
vivimos
vivís
hablan
hablamos
vives
viven
comes
vive
comemos
vivo
hablas
coméis
habla
comen

Slide 11 - Drag question

herhaling van SER y TENER

Slide 12 - Slide

Ser: Zijn
Ser: Zijn
Sleep de persoonsvorm maar de juiste werkwoordsvorm van SER.
yo
él, ella, usted
 nosotros
vosotros
ellos, ustedes
soy
 eres
 es
 somos
sois
son

Slide 13 - Drag question

Tener:hebben
Tener: hebben
Sleep de persoonsvorm maar de juiste werkwoordsvorm van TENER.
Yo
él, ella, usted
 nosotros
vosotros
ellos, ustedes
Tengo
tienes
tiene
tenemos
Tenéis
tienen

Slide 14 - Drag question

Zet de juiste vorm van SER in de zin.
1. Mi madre (ella) ____ alta, yo _____ bajo
2. Alberto y María _____ argentinos
3. ¿Tú _________ española, Teresa? No ____ mexicana
4. ¿Vosotros _____ hermanos?
5. Sanne y yo ______holandeses pero Natalia (ella) y Jorge (él)________italianos

Slide 15 - Open question

Zet de juiste vorm van TENER in de zin.
1. Yo _____ un amigo francés y mi hermana_______ una amiga alemana
2. Pepe y Ana _______________________ muchos amigos
3. ¿Clara, cuántos años_________ ? _______ quince años
4. ¿Vosotros __________________________ hermanos?
5. Mis padres _____un hotel en el centro de Amsterdam
6. Mi madre y yo _________________una casa muy bonita

Slide 16 - Open question

beber
A
drinken
B
leven
C
zeggen
D
schrijven

Slide 17 - Quiz

hablar
A
dansen
B
praten
C
zingen
D
eten

Slide 18 - Quiz

comer
A
eten
B
drinken
C
tekenen
D
dansen

Slide 19 - Quiz

escribir
A
leven
B
schrijven
C
praten
D
wonen

Slide 20 - Quiz

escuchar
A
praten
B
luisteren
C
zoeken
D
dansen

Slide 21 - Quiz

buscar
A
gaan
B
luisteren
C
praten
D
zoeken

Slide 22 - Quiz

hacer
A
lezen
B
doen , maken
C
wonen
D
eten

Slide 23 - Quiz

¿preguntas?

Slide 24 - Slide

¿Qué tal la clase?
A
muy bien
B
bien
C
regular
D
mal

Slide 25 - Quiz