(1) Latona dwaalt door de akkers en houdt haar kinderen vast. De godin heeft dorst. Toevallig ziet ze een meer. Daar werken boeren. Latona wil water drinken, (5) maar de boeren staan (het) niet toe. “Waarom verbieden jullie mij te drinken?” vraagt Latona. “Zien jullie mijn kinderen dan niet? Wij hebben dorst en zijn moe. Sta ons toe te rusten en onze dorst te lessen!” (10) De woorden bewegen de boeren niet . De boeren zijn boos en zeggen: “Het water is van ons. Ga weg!” De boeren maken het water troebel met hun voeten. Nu is Latona boos en ze zegt: (15) Houden jullie van troebel water? Woon (dan maar) jullie leven lang in dit water, in dit water!